donderdag, februari 23, 2006

De gemeente als organisme en het belang van de kleine groep - Dr. Theo J.W. Kunst

Dit boek bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden vijf Nieuwtestamentische beelden van de gemeente van Jezus Christus beschreven, vijf typeringen hoe de Bijbel naar gemeentes kijkt. Achtereenvolgens worden de gemeente als gezin, lichaam, tempel van de Heilige Geest, priesterschap en kudde beschreven en vervolgens wordt gekeken naar de consequentie daarvan voor de vorm van de gemeente. De conclusie is dat de gemeente alleen zijn taak kan vervullen als alle gelovigen hun plaats en bediening vinden op grond van hun geestelijke gaven. Die kunnen ze vinden als ze deel uitmaken van een kleine groep. Daar ervaren ze de gemeenschap en daar worden stappen gezet in de oefening van gemeenten.
Het tweede deel bevat een vormingsprogramma voor nieuwe gelovigen en gemeenteleden (discipelschap in de kleine groep) langs een duidelijk stappenplan. Ook zijn er aanwijzingen in te vinden voor huiskringleiders. Het boek eindigt met een interessante opsomming van kwaliteiten van een groeiende gemeente.

Zoals gezegd gaat het eerste deel van het boek in op beelden van de gemeente. Gemeenschappelijk hebben deze dat de gemeente niet een organisatie of een systeem is, maar een organisme. Dat besef bepaalt hoe de gemeente zich moet organiseren en hoe het moet functioneren. In het organisme behoren alle gelovigen hun plaats en hun bediening te vinden.

De gemeente als familie of gezin
Hoewel de letterlijke benaming van de gemeente als gezin niet voorkomt in de Bijbel, worden er wel veel “familiewoorden” gebruikt om de gemeente aan te duiden: broeders, zusters, broederschap, kinderen en huisgenoten. Samen komen deze woorden meer dan 100 keer voor. De consequenties van dit beeld zijn de volgende:
  • De leden vormen een geestelijke familie: alle leden hebben Jezus Christus aanvaard.
  • Een gemeente veronderstelt gemeenschap: een gezinsleven waarbinnen de leden geregeld met elkaar omgaan gaan, oog hebben voor elkaars noden en zorgen voor elkaar. Dit uitgangspunt heeft consequenties voor grotere gemeentes waar het gevaar van anonieme christenen dreigt.
  • Het veronderstelt functioneren in kleine groepen: De structuur moet zo zijn dat een maximum aan gemeenschap wordt bereikt. Het protestantisme heeft meer de nadruk gelegd op het individu, maar gemeenschapsleven is cruciaal.
  • Binnen de familie behoort pastorale zorg plaats te vinden: echte pastorale zorg functioneert het best in een gezinssituatie, niet alleen in de handen van de voorganger en enkele oudsten. Pastorale gaven moeten worden ontdekt, ingezet en ontwikkeld in kleine kringen.


De gemeente als lichaam van Christus
Dit is het meest voorkomende en meest uitgewerkte beeld. Het beeld wordt zowel voor de universele gemeente, waartoe alle christenen behoren, als voor de plaatselijke gemeente gebruikt. De plaatselijke gemeente is de plaatselijke uitdrukking van het lichaam, en daarom noodzakelijk voor elke christen. Praktische betekenissen van dit beeld zijn:
  • Het lichaam van Christus behoort te groeien: Er is groei in kwaliteit en groei in kwantiteit.
  • Groei in kwaliteit is groei naar het model van Christus en is intern gericht. Hij wil geopenbaard worden in de gemeente, de gemeente groeit naar Hem toe. Elk lid draagt aan deze groei bij.
  • De groei in kwantiteit vindt plaats sinds Pinksteren en is extern gericht. Groei gaat echter niet automatisch, maar vraagt eerst om gehoorzaamheid, het onderhouden van een intieme relatie met het Hoofd van het lichaam. Verder is toerusting nodig, daarom heeft God gaven aan de gemeente gegeven. Toerusting is een taak van ambtsdragers. Veel ambtsdragers gedragen zich echter als handhavers van het bestaande, niet als spoorzoekers naar het nog-niet-bestaande. Zij moeten echter de brug van traditie naar toekomst slaan.
  • Groei in kwantiteit kan niet zonder groei in kwaliteit.
  • De leden van het lichaam hebben geestelijke gaven ontvangen om te functioneren: het onderwijs van Paulus over geestelijke gaven is verbonden met het lichaam. De gaven houden dus verband met het functioneren van de plaatselijke gemeente. Iedere gelovige heeft minstens één geestelijke gave ontvangen en deze gaven zijn voor het welzijn van allen, niet voor geestelijke zelfbevrediging. Een kleine groep kan geestelijke gaven helpen ontdekken, ontwikkelen en uitoefenen.
  • Het lichaam van Christus is samengesteld voor gemeenschap: veel gelovigen zijn bezig met het eigen zieleheil of individualistisch heiligheidsstreven. Maar de Bijbel spoort aan tot het bewaren van en het volharden in onderlinge gemeenschap.
  • Zoveel mogelijk leden moeten een bediening kunnen vinden in de gemeente: Naast onderlinge gemeenschap en elkaar opbouwen, is nodig dat de veelheid van bedieningen wordt vervuld die te vaak op de schouders van enkelen rusten.


De gemeente als tempel
God woonde eerst in de tabernakel bij het volk Israël, later in Christus als de ware tabernakel (Johannes 1:4, het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond) en daarna werd de gemeente een tempel van God vanwege het offer van Christus. Van hieruit wil God gediend worden. Het tekstmateriaal kan in drie groepen verdeeld worden:
  1. De hele tempel: zowel de plaatselijke gemeente als de universele gemeente wordt zo aangeduid, en zelfs de individuele gelovige.
  2. Het fundament: het eerste fundament is Christus, de levende Steen, de Hoeksteen waarop de tempel rust. Het tweede fundament zijn de twaalf apostelen, zij bouwen verder op de hoeksteen (Efeziërs 2:20)
  3. Het bouwmateriaal: er wordt een geestelijk huis gebouwd met levende stenen (1 Petrus 2:5), de stenen moeten zich beschikbaar stellen voor dit gebouw.
De praktische betekenissen van dit beeld zijn de volgende:
  • De gemeente is het middel waardoor God werkt in de wereld: de gemeente heeft een bemiddelende functie en is Gods vertegenwoordiger, zijn ambassadeur.
  • Alle gelovigen behoren zich aan te sluiten bij een Bijbelgetrouwe gemeente: alle gelovigen worden geroepen als bouwstenen voor de gemeente op aarde, de plaatselijke gemeente. Losse levende stenen zijn nauwelijks denkbaar.
  • Het tempelgebouw wordt geacht te groeien: wederom zijn kwalitatieve en kwantitatieve groei te onderscheiden. Kwalitatieve groei van de tempel is gebaseerd op Efeziërs 2:21, “goed ineensluiten”. Kwantitatieve groei is het toevoegen van stenen. God voorziet de gemeente van de noodzakelijke toerusting om te kunnen groeien door gaven, bedieningen, krachten en de samenkomsten zelf. De groei is altijd gericht op God, uiteindelijk gaat het erom dat God door zijn gemeente meer en meer zijn werk kan doen en verheerlijkt wordt. De gemeente is een zendingsgemeente.
  • De gemeente als tempel kenmerkt zich door heiligheid.
  • De gemeente behoort zich zo te structureren dat de Heilige Geest ook kan werken. De structuur volgt het doel van de gemeente. Er behoort aandacht en openheid voor de werking van de Heilige Geest te zijn.
  • Het feit dat de gemeente een tempel is benadrukt het belang van aanbidding, lofprijzing en dankzegging in de samenkomsten.


De gemeente als priesterschap
Christus is onze Hogepriester, het volmaakte offer, Hij vertegenwoordigt God bij de mensen en de mensen bij God, de Middelaar. De gemeente wordt een priesterschap genoemd. De gemeente is apart gezet voor God, om Hem te dienen. Het woord priester duidt niet op een bijzonder ambt, alle leden zijn gelijk. Er is een algemeen priesterschap. Dat heeft de volgende betekenissen:
  • Gemeenteleden zijn geroepen om als priesters te dienen. Er zijn daarbij verschillende taken. Allereerst zichzelf ten dienste stellen aan God, er is toewijding nodig, men moet zich als levende steen laten gebruiken. Verder is er de taak om geregeld te bidden, elk lid heeft toegang tot de genadetroon. Het gaat hierbij ook om specifieke voorbede en dankzeggingen. De priester wordt opgeroepen geestelijke offers te brengen, zoals lofoffers (christenen leven tot lof van Gods heerlijkheid), sociaal werk doen (het delen van ons bezit), evangelisatie en zending (verkondiging is een belangrijke taak, priesters zijn geroepen de grote daden van God te verkondigen).
  • Het algemeen priesterschap sluit een verambtelijkt priesterschap uit. Er is geen onderscheid tussen ambten en leken. De kerk is geen doel op zichzelf, maar een middel tot een doel. Alle leden van het lichaam zijn geroepen om te dienen, opdat zij allen kunnen dienen door in woord en daad Christus te verkondigen. Het vasthouden aan clerus en leken verhindert de groei van de kerk.
  • De verkondiging van het woord is toevertrouwd aan elke gelovige. In veel erediensten voert één persoon het woord die hier speciaal voor geleerd heeft, de leden worden opgeroepen tot “pay and pray”. Maar bij algemeen priesterschap hoort ook verkondiging. In Handelingen staat dat allen vervuld werden met de Heilige Geest en het woord verkondigden (Handelingen 4:31). In de geschiedenis van de kerk is de woordverkondiging door leken meer en meer beperkt. Maar als er meer oog is voor verscheidenheid van gaven ontstaat ook ruimte voor verkondiging door velen. De gemeente moet daarbij leren onderscheiden door natuurlijke gaven en geestelijke gaven. Geestelijke gaven sluiten hard werken en studeren overigens niet uit.
  • Er zijn geen heilige handelingen die alleen door speciale personen mogen worden verricht. De bediening van de doop en het Avondmaal is niet aan enkelen voorbehouden. De eerste christenen braken het brood aan huis. Vergeving van zonden mag de ene christen aan de ander verzekeren wanneer die zijn zonden heeft beleden. Dat neemt niet weg dat het soms praktisch is als een paar mensen in de dienst de handeling verrichten.
  • Een plaatselijke gemeente hoeft geen gebrek te hebben aan werkers. Omdat allen zijn geroepen tot de priesterlijke dienst, kunnen alle gelovigen ingeschakeld worden in de gemeente. De structuur van de gemeente moet ook toelaten dat alle leden hun taak kunnen opnemen en te oefenen. Een gemeente behoort daarvoor mogelijkheden te scheppen, zodat de leden ‘offers’ kunnen brengen. Het gaat dan om de volgende gebieden:
  • De eredienst, die moet worden ingericht opdat deelname van zoveel mogelijk leden mogelijk is. God heeft daartoe alle noodzakelijke gaven gegeven, opdat een diversiteit aan muziek en koren, maar ook in woordverkondiging, kan plaatsvinden. Alleen waar dienen plaatsvindt op basis van de geestelijke gaven, wordt de gemeente opgebouwd.
  • De gemeenschap, priesters dienen elkaar en dat kan het beste in kleine groepen.
  • Zending en evangelisatie, de leden moeten zich bewust zijn van deze taak, opgeleid worden om getuigen te zijn en financieel bijdragen.
  • Sociale hulpverlening, de gemeente moet haar leden hier kansen voor bieden, waarbij het punt evangelisatie niet uit het oog moet worden verloren.


De gemeente als kudde
Dit beeld is één van de wijdste in toepassing en wordt gebruikt om relaties binnen de gemeente aan te duiden. Zowel in het oude, als in het Nieuwe Testament worden de begrippen die bij de kudde horen uitgewerkt:
  1. Kudde (Lucas 12:32, Handelingen 20:28-29): God is de Eigenaar van de kudde
  2. Herder (Mattheüs 26:31, Johannes 10:10-16): Jezus is de belangrijkste Herder en Hoeder van de schapen, vrijgekocht door zijn bloed. Maar ook andere personen worden aangewezen als de herders van de kudde. Het werk van de herder wordt aangeduid als hoeden (de totaalbeschrijving, Johannes 12:16, Handelingen 20:28, Openbaringen 2:27), weiden (voedsel geven, Johannes 21:25) en leiden (Johannes 10:16).
  3. Schaap (Handelingen 8:32, Johannes 21:15-17): Jezus wordt als schaap aangemerkt, Hij vereenzelvigde zich met ons, Hij is het Lam dat geslacht werd. Maar het meest worden de mensen met schapen aangeduid, voor wie de Herder dagelijks zorgt.
  4. Weide (Johannes 10:9): dit is de plek waar de schapen leven en zich kunnen vermenigvuldigen.
  5. Schaapskooi, stal (Johannes 10:1): Dit is Israël, maar er zijn ook schapen die niet tot de schaapskooi behoren.
De praktische betekenissen van de gemeente als kudde zijn de volgende.
  • De plaatselijke gemeente is de eenheid die de gelovigen vergadert. De schapen van Christus vormen één kudde onder één herder. De plaatselijke gemeentes zijn lokale schaapskooien met onderherders. Er zijn steeds nieuwe schaapskooien nodig.
  • De plaatselijke gemeente als kudde van God heeft de taak pastorale zorg te geven. Hiertoe stelt de Heer herders aan. Zij geven voedsel aan de schapen, beschermen hen, versterken hen, leiden hen. Deze pastorale taak moet onder de leden verdeeld worden, want dit kan niet door één man gebeuren. Er zal permanent training van herders moeten plaatsvinden.
  • Een plaatselijke gemeente moet meerdere herders hebben. De pastorale taken zijn zo omvangrijk, dat de mensen met geestelijke gaven gezocht moeten worden voor deze taak.
  • De leiders van de plaatselijke gemeente zijn niet de eigenaars van de schapen. Christus gaf zijn leven voor de schapen en kocht hen met zijn bloed. Dit vraagt toewijding van de onderherders, omdat zij rekenschap moeten afleggen (Hebreeën 13:17).
  • Omdat Christus spreekt van één kudde en één herder moeten plaatselijke gemeentes relaties met elkaar onderhouden. Gemeentes moeten elkaar helpen de grote opdracht uit te voeren.
  • De gemeenteleden zijn niet passief.
  • Gelovigen moeten onderwijs ontvangen zodat zij de goede van de slechte herders kunnen onderscheiden. Bijbelstudie moet daarom een belangrijke plaats krijgen en de gemeenteleden moeten daarin net als de eerste gemeente blijven volharden.

In de eerste gemeente was direct sprake van het samenkomen in kleine groepen, zowel in Jeruzalem als in Asia. De christenen waren van verschillende leeftijden, klassen, posities. Ze vormden samen een liefdevolle gemeenschap.
Vanaf de derde eeuw ging het organische leven van de gemeente verloren, alsmede het functioneren in overeenstemming met de gaven. Tijdens de reformatie wilde men het gemeenschapsleven herstellen. Dat is slechts in enkele stromingen daadwerkelijk gelukt. In de grotere denominaties werd de kleine groep oogluikend toegestaan, maar vooral als een bedreiging gezien.
In de twintigste eeuw is de algemene kerk een kerk zonder gemeenschap geworden in een geïndividualiseerde samenleving. Maar de familiegemeenschap heeft de kleine groepsstructuur nodig, en de kleine groep moet de basisstructuur van de kerk worden. Alleen dan kan ze gemeenschap bieden aan de mensen. Er is een dringende noodzaak aan kleine groepen, daar zal de toewijding van de mensen toenemen en groei kunnen plaatsvinden.

Aan het slot van deel 1 van het boek beschrijft Kunst de veranderingen die hebben plaatsgevonden in een Anglicaanse gemeente. De gemeente begon met een typische structuur van een voorganger met staf en passieve gemeenteleden, maar werd in de loop van de tijd veranderd in een gemeente met actieve gemeenteleden in kleine groepen en een team van oudsten dat leiding gaf aan de gemeente. De gemeente bestaat uit concentrische cirkels: groepen die klein genoeg zijn om persoonlijke problemen te delen of hulp te krijgen. Verder is er permanente training van de teams die binnen de gemeente functioneren. De lasten worden over vele schouders verdeeld.

In deel 2 van het boek beschrijft Kunst de praktische aspecten van de kleine groep. Daarbij wordt ingegaan op een structuur van discipelschapstraining. Uiteindelijk is het de bedoeling dat gemeenteleden discipelen worden, maar wat is het traject van een nieuw lid naar discipelschap?

Het begint natuurlijk bij lidmaatschap van de gemeente. Lidmaatschap is fundamenteel, je kunt niet vrijblijvend en individueel christen zijn, lidmaatschap hoort tot het wezen van de gemeente.
  • De gemeente is het lichaam van Christus. De plaatselijke gemeente is de plaatselijke uitdrukking van het lichaam (1 Korintiërs 12:27). Er zijn geen losse ledematen.
  • De gemeente is de tempel van de Heilige Geest. De plaatselijke gemeente is die tempel (zie 1 Korintiërs 3:16-17) en gelovigen worden opgeroepen zich als levende stenen te laten gebruiken (zie 1 Petrus 2:5). Er zijn geen losse stenen.
  • De gemeente is de familie van God. Gelovigen dienen deel te hebben aan het familieleven. Dat kan alleen door aansluiting bij de gemeente.
  • De gemeente is een kudde schapen onder zorg van herders. God stelt opzieners aan, maar dat kan alleen als er een kudde is (Handelingen 20:28).
  • Het onderwijs m.b.t. discipline en tucht wijst op het gemeenteleven.
  • De aansporingen van Paulus om elkaar lief te hebben, te vermanen en te troosten veronderstellen een regelmatig gemeenschapsleven.
  • Het toedelen en uitoefenen van geestelijke gaven veronderstelt georganiseerd gemeenteleven.
  • Het Nieuwe Testament leert dat gelovigen gewoon waren samen te komen.


Bij discipelschap zijn twee zaken fundamenteel: groei en gemeenschap. Groei is blijven in Jezus. Groei is niet vruchten voortbrengen, maar vruchten dragen die Jezus voortbrengt. Groei komt voort uit voedsel, rust (weg van de prestatiedrang, rusten onder de genade van God, Romeinen 6:14), liefde (1 Tessalonicenzen 2:7-8), activiteit (training ‘on the job’) en vrijheid (voor persoonlijke roeping en visie). De wijnstok en de ranken hebben hetzelfde leven, door gemeenschap bereiken de ranken hun doel.
Discipelschap kent eigenlijk vier fasen:
  • Wortelen: nadat iemand tot geloof komt en gedoopt is, moet hij leren zich te voeden (Kolossenzen 2:7). Hij moet het fundament van het christelijk geloof leren kennen en daaruit kracht putten, dit is in feite ‘nazorg’. De voorkeur verdient het dat dit gebeurt door persoonlijke Bijbelstudie met een rijpere gelovige of het volgen van speciale nazorgprogramma’s. Dit onderdeel zou ongeveer drie maanden moeten duren.
  • Opbouwen: de gelovige ontwikkelt zich, wordt sterker en komt in aanmerking om in de gemeente ingeschakeld te worden (Kolossenzen 2:7). Hierbij is blijvend onderwijs cruciaal om de gelovige geestelijke ruggengraat te bieden. Dit onderdeel zou ook ongeveer drie maanden moeten duren.
Aangezien iedere gelovig geacht wordt zicht toe te wijden, adviseert Kunst een toewijdingsplechtigheid. Het gaat om de toewijding zich in te zetten voor de gemeente en het is een belangrijke stap in discipelschap.
  • Toerusten: de gelovige moet in de plaatselijke gemeente gaan functioneren in overeenstemming met de geestelijke gaven die hij heeft gekregen (Efeziërs 4:11-12). Inschakeling van toegewijde en toegeruste christenen is cruciaal, daartoe moeten ook praktische cursussen worden aangeboden. Het probleem is dat gemeenten vaak als geestelijk verzorgingsinstituut worden gezien. Leiders voelen zich niet bekwaam om toe te rusten en zo komen leden niet tot dienstbetoon. Een vicieuze cirkel ontstaat. Leiders moeten zich bekwamen in het kunnen toerusten van gemeenteleden. De toerustingsfase zou ongeveer 1,5 jaar moeten duren.
  • Toevertrouwen: een kleine groep leidinggevenden krijgt verdere training (2 Timotheüs 2:2). Deze training vindt plaats op drie gebieden: Bijbelse onderwerpen, Bijbels oplossen van problemen en persoonlijke betrokkenheid van de leider-in-opleiding bij de leider die opleidt. Deze fase zou zo’n twee jaar moeten duren.

Er zijn verschillende vormen van discipelschap:
  • Groepsdiscipelschap. Deze vorm van discipelschap is geschikt voor de eerste drie fasen van het trainingsprogramma (wortelen, opbouwen, toerusten).
  • Persoonlijke studie. De discipel zal ook zelf inspanningen moeten verrichten en studeren.
  • Persoonlijk discipelschap. Een volwassen gelovige helpt een discipel zich ontwikkelen door een persoonlijke relatie. Deze methode is een minst populair, onder meer vanwege de tijdsinvestering. Toch is persoonlijke aandacht cruciaal.
Deze drie vormen worden veelal door elkaar gebruikt, maar elk verdient op zich de aandacht.

Voor leiders en medewerkers van de gemeente geldt dat ook zij aan onderlinge discipelschapstraining moeten werken. De oudsten zullen regelmatig bijeen moeten komen om te bidden en elkaar te bemoedigen. Maar ook medewerkerskringen zijn belangrijk en zijn een vorm van christelijke gemeenschap.

Kunst beschrijft vervolgens in het kort de verschillende soorten van kleine groepen die een gemeente kan hebben (evangelisatiegroepen, opbouwgroepen, toerustingsgroepen, zondagschoolgroepen), de doeleinden van de kleine groep en een scala aan praktische aanwijzingen voor het werken met kleine groepen (omvang, frequentie, leerplan, levensduur, etc.). Speciaal aandacht wordt besteed aan het leiden van kleine groepen en het oplossen van problemen in de groepen c.q. het omgaan met verschillende typen groepsleden.

Aan het slot van het boek gaat Kunst in op een aantal kwaliteitskenmerken van levende, gezonde, groeiende gemeentes. Uit een studie van groeiende gemeentes kan een aantal gemeenschappelijke kenmerken gedestilleerd worden. Deze zijn:
  1. De aanwezigheid van gelovige leiders. Het gaat dan om leiders die voldoen aan de vereisten van 1 Timotheüs 3 en Titus 1: persoonlijke, familiale, publieke en voor de bediening noodzakelijke eigenschappen. Een succesvolle bediening in de kerk is op andere gronden gebaseerd dan een succesvolle bediening in de maatschappij.
  2. Doeleinden stellen. Groeiende gemeentes stellen doelen en maken plannen om die te bereiken. Er zijn Bijbelse doelen en functionele doelen. Bijbelse doelen zijn bijvoorbeeld evangelisatie, discipelschap, goede huwelijken. Functionele doeleinden zijn de praktische stappen die nodig zijn om de Bijbelse doelen te bereiken.
  3. Sterke nadruk op evangelisatie. Groeiende gemeentes hebben een evangelisatieprogramma en toegewijde leden om dit uit te voeren.
  4. Sterke nadruk op discipelschap. Niet alleen moet daar in de prediking op gewezen worden, er moet ook een trainingsprogramma voor zijn.
  5. Sociale bewogenheid. Er is oog voor de lijdende mens. Een gemeente kan onderzoeken welke nood in haar omgeving dominant is en daarvoor programma’s ontwikkelen: drugsverslaafden, kinderen, tieners, gescheiden mensen, etc.
  6. Gemeenschap. De eerste christenen bleven volharden in de gemeenschap (Handelingen 2:42) en Jezus zei dat door de onderlinge liefde de wereld zal weten dat christenen discipelen zijn (Johannes 13:35).
  7. Nadruk op huwelijk en gezin. Huwelijk en gezin vormen het fundament van de samenleving en gemeentes moeten daarop voortbouwen. Dat kan door preken en het organiseren van conferenties. Belangrijk is echter ook het geven van een cursus aan aanstaande echtparen.
  8. Nadruk op levendige, Bijbelse prediking. Het gaat om een krachtige woordverkondiging, die relevant is gemaakt en toegepast kan worden in het leven van de hoorders.
  9. Flexibiliteit. Groeiende gemeentes staan open voor veranderingen en vernieuwingen. Deze kunnen plaatsvinden in de liturgie, vorm van eredienst, etc. Maar het Woord is natuurlijk onveranderlijk. Openstaan voor de leiding van de Heilige Geest brengt vrijheid in de gemeente.
  10. Bereidheid offers te brengen. Het gaat om offers in tijd en in geld. De bereidheid hangt af van het besef mede-eigenaar te zijn: dit is “mijn” kerk. Als men meefunctioneert, is er bereidheid te offeren.
  11. Totale mobilisatie. De gemeente zal de inschakeling van alle gelovigen nastreven en daartoe mogelijkheden toestaan en scheppen.
  12. Nadruk op het eren en aanbidden van God. De aanbidding van God is het hart van de gemeente en van het allergrootste belang. De erediensten van kwaliteitsgemeentes zijn geestelijk, vol van aanbidding, enthousiast, met een sfeer van verwachting en tot eer van God.
  13. Verlangen om te groeien. Kwaliteitsgemeenten ‘willen’ groeien. Dit verlangen is gebaseerd op de overtuiging dat God wil dat zijn gemeente groeit, vervolgens op de bereidheid van de leden ingeschakeld te worden, verder op de verwachting of het geloof dat God het ook gaat doen en op de liefde voor Christus die voor allen is gestorven.

Sneuper

De gemeente als organisme en het belang van de kleine groep - Dr. Theo J.W. Kunst. Uitgeverij Gideon, ISBN 906067576-2

Geen opmerkingen: