Hobrink schreef dit boek niet om de Bijbel te verdedigen, maar om anderen te laten delen in zijn verwondering over de relevantie van Bijbelse voorschriften.
Het boek levert daarom op zichzelf geen definitieve antwoorden, maar laat op zijn minst zien dat het kijken naar de wereld van de wetenschap met een Bijbelse bril prikkelend en verrassend is en op veel punten een nieuwe kijk kan geven. Ook zaagt het aan de fundamenten van een aantal ‘vaststaande’ opvattingen. Dat het vervolgens zelf geen definitieve antwoorden geeft is niet erg; het gaat erom dat duidelijk wordt dat de huidige stand van de wetenschap geen definitieve antwoorden biedt, en dat meer duidelijkheid ontstaat over de beperkte houdbaarheid van een aantal cruciale hedendaagse opvattingen.
Het probleem is natuurlijk dat we Hobrink op zijn woord moeten geloven. Uiteraard zal hij geen leugens schrijven, maar hij heeft in zijn betoog beide kanten van het argument geselecteerd. Hij heeft de keuze bepaald uit de actuele wetenschappelijke discussies en we moeten hem vertrouwen dat zijn weergave van de stand van de wetenschap adequaat is. Tegelijkertijd haalt hij bewonderenswaardig veel publicaties aan die een ander licht werpen en ook daarin moet de lezer zijn keuze vertrouwen. We weten bijvoorbeeld niet of hij bij het beschrijven van de beide kanten van de argumenten heeft geput uit algemeen aanvaarde bronnen, uit tamelijk obscure bronnen en of de theorieën die hij beschrijft actueel zijn, breed gedragen, of juist niet.
Om deze redenen is dit geen wetenschappelijk boek. Maar misschien is dat ook wel de kracht ervan, het biedt nu door de laagdrempeligheid een groot lezerspubliek de kans kennis te nemen van verschillende opvattingen. Duidelijk is in elk geval dat er veel meer te zeggen is over allerlei takken van wetenschap dan wat ons in het dagelijks leven bereikt, namelijk de conclusies op basis van - laten we zeggen - atheïstische theologie die niet eens probeert de feiten uit de Bijbel in overeenstemming te brengen met de eigen conclusies maar vaak zelfs juist probeert de verschillen uit te vergroten.
Over de stijl van Hobrink valt ook nog wel wat te zeggen. Zijn tekst is doorspekt met terloopse opmerkingen over de domheid van verschillende hedendaagse theorieën en hij laat ook niet na keer op keer triomfantelijk uit te roepen dat de Bijbel de reguliere wetenschap 3500 jaar vooruit is. Regelmatig begeeft ook Hobrink het pad van de interpretatie zonder de feiten voor zichzelf te laten spreken. Ook daardoor boet het boek in aan wetenschappelijkheid en krijgt het meer het karakter van een essay of opiniërend stuk. Maar hoe dan ook: dit boek bevat een stortvloed aan feiten en de literatuurlijst is indrukwekkend. Ik heb groot respect voor de enorme hoeveelheid informatie die op deze bladzijden is verzameld.
Hobrink benadrukt terecht dat de Bijbel niet is geschreven als wetenschappelijk werk. Het doel van de Bijbel is te wijzen op Jezus Christus en te vertellen hoe de mens verzoend kan worden met God. Veel feiten worden daarom terloops genoemd en niet altijd volledig uitgewerkt. Maar dat past bij het karakter van de Bijbel en kan dus niet als verwijt gelden. De uitdaging is om deze feiten in te passen in wat binnen de wetenschap bekend is geworden. Ten tweede zijn veel sociale wetten verpakt in religieuze opdrachten. Dit kan verwarrend zijn, maar is bedoeld om te zorgen dat het volk Israël zich er ook echt aan zou houden.
Cruciaal argument voor Hobrink is dat de Bijbel vol staat met feiten die de auteurs niet konden weten en voorschriften waarvan de auteurs de effecten niet konden overzien. Recente wetenschappelijke ontdekkingen bevestigen de waarde van deze feiten en voorschriften. Dergelijke zaken vormen de sterkste onderbouwing voor het gegeven dat de Bijbel geen product is van mensen, maar geïnspireerd is door God zelf: er is geen andere manier waarop deze informatie in de Bijbel had kunnen terechtkomen.
Het boek is rond een aantal thema’s gegroepeerd: bestrijding van epidemieën, hygiëne, voeding, natuurwetenschappen, schepping of evolutie, de betrouwbaarheid van de bijbel en nog een paar losse observaties en opmerkingen. Ik zal op elk van deze onderdelen kort ingaan.
Bestrijding van epidemieën
In de eerste plaats wordt getoond hoe effectief de voorschriften in de Bijbel waren tegen de verspreiding van geslachtsziekten. Dit was nodig omdat het volk Israël in contact zou komen met de Kanaänieten, een losbandig volk met een zeer vrije seksuele moraal. Aangenomen mag worden dat geslachtsziekten vrij algemeen voorkwamen bij de Kanaänieten, met een lage levensverwachting en hoge onvruchtbaarheid tot gevolg. De voorschriften in de wet van Mozes blijken buitengewoon effectief te zijn in de bestrijding ervan.
Verder zijn tal van middeleeuwse epidemieën, in het bijzonder de pest maar ook lepra, mede door gebrek aan adequate omgang met zieken en ziekmakende omstandigheden zeer schadelijk geweest. Door toepassing van quarantaine van patiënten en verhogen van hygiënische omstandigheden (in het bijzonder afvalverwerking en de wijze waarop men menselijke ontlasting scheidde van de leefomgeving) nam de intensiteit van de plagen af. Daarnaast bevat de Bijbel verschillende ‘kleinere’ geboden die achteraf met name effectief blijken bij het voorkomen van bacteriële besmetting.
De wetten van Mozes zijn met name effectief in primitievere omstandigheden - veel van wat daarin staat is in het Westen volstrekt normaal. In grote delen van de wereld bestaan die primitieve omstandigheden nog steeds en blijken ook nog tal van epidemieën te bestaan, met name omdat voor de hand liggende Bijbelse regels niet worden toegepast.
Hygiëne
Het is evident dat het reinigen van handen en kleding na contact met zieken of doden noodzakelijk is. Hobrink schetst echter de moeizame wijze waarop deze overtuiging gemeengoed werd in de 19e eeuw, terwijl de uiteindelijke conclusies niet afwijken van wat de Bijbel al voorschrijft.
Niet alleen de artsen, maar het hele volk Israël moest regelmatig het hele lichaam en alle kleding wassen. In onze samenleving is het jezelf regelmatig wassen pas sinds een paar eeuwen gemeengoed, maar het blijkt noodzakelijk te zijn bij het voorkomen van allerlei aandoeningen die het volk Israël bespaard bleven of konden blijven.
De uiterst gedetailleerde voorschriften over de bescherming van voedsel (bescherming tegen dode dieren, bescherming van water) blijken zeer effectief te zijn bij het voorkomen van schimmels en bacteriële besmetting van het voedsel. Ook de verspreiding van parasieten werd effectief tegengegaan. Toch is pas redelijk recent het bestaan van parasieten en bacteriën aangetoond en werd de noodzaak van bescherming van voedsel daartegen benadrukt. In de Bijbel was dit allemaal al voorzien.
Tot slot heeft Hobrink een boeiende uiteenzetting over besnijdenis opgenomen. Niet alleen blijkt de achtste dag de meest ideale dag voor besnijdenis te zijn - veroorzaakt door de juist dan maximaal aanwezige hoeveelheid pro-trombine - maar besnijdenis blijkt ook preventief te werken tegen een aantal ernstige vormen van kanker.
Voeding
Wanneer Hobrink ingaat op de voedingswetten, doet hij dat vanuit twee belangrijke principes. In de eerste plaats zijn de voedselwetten niet geschreven met religieuze motieven, maar met biologische motieven. In de tweede plaats zijn zij niet geschreven door mensen met kennis, maar door mensen bij wie kennis ontbrak. Met name dit laatste punt brengt Hobrink keer op keer naar voren: de Bijbel staat vol met juist die voorschriften waarvan de primitieve mens niet kon weten dat ze belangrijk waren (door het ontbreken van natuurwetenschappelijk, biologische, medische kennis die er nu wel is). Inzoomend op de voorschriften over welke dieren wel en niet gegeten mogen worden, blijken juist die dieren die niet gevaarlijk zijn voor de gezondheid en die minder belangrijk zijn voor het biologisch evenwicht te mogen worden gegeten. Aaseters of dieren die plaagdieren bestrijden mogen dus niet gegeten worden, iets wat zeer nuttig was voor het biologisch evenwicht in het land.
Het varken is een bijzonder geval. Juist dit dier blijkt zeer vatbaar voor trichinen, evenals een aantal andere verboden soorten. Trichinen zijn alleen met een microscoop te zien. Zij zijn verantwoordelijk voor een aantal zeer ernstige aandoeningen. Het verbod op eten van dieren die gevoelig zijn voor trichinen bevordert de algehele gezondheid van het volk. Precies die dieren zijn dan ook uitgezonderd in de wetten van Mozes.
In dit hoofdstuk gaat Hobrink ook nog in op een veronderstelde fout in de Bijbel, namelijk de “herkauwende haas” (Leviticus 11:6). De haas is immers geen herkauwer in de zin van het maken van onderscheid in het dierenrijk. Het blijkt echter dat de haas onder omstandigheden zijn voedsel wel twee keer tot zich neemt, her-kauwt dus. Om die reden is de haas genoemd, maar ook omdat hij een aantal besmettelijke ziekten kan dragen.
Hetzelfde argument keert terug als het verbod op eten van vleermuis wordt besproken, die bij de onreine vogels is ingedeeld (Leviticus 11:13-15). Er staat niet dat de vleermuis een vogel is, maar dat het een vlieger is. En dat is correct.
Ook in de andere voorschriften blijkt telkens weer dat het onderscheid tussen toegestane en verboden dieren cruciaal is voor een goede gezondheid en kwetsbare dieren of dieren die biologisch belangrijk zijn worden uitgezonderd. Wanneer de huidige mens deze regels zou volgen, zou dit beter zijn voor de algemene gezondheid, maar ook voor de ons omringende natuur.
Natuurwetenschappen
In het hoofdstuk natuurwetenschappen doordenkt Hobrink een aantal boeiende feiten. In de eerste plaats beargumenteert hij waarom de Ark van Noach een perfect bootmodel is, in termen van stabiliteit en geschiktheid om langdurig te varen. In de tweede plaats beargumenteert hij waarom de Ark van Noach wel degelijk geschikt was om de dieren te huisvesten die gehuisvest moesten worden. Ik moet eerlijk zeggen dat het voor het eerst is dat ik een plausibele uitleg van het verhaal van de Ark en de wijze van vervoer van de dieren heb gelezen, die - los van het feit dat het nog steeds een wonder blijft met menselijk gezien veel haken en ogen - op een of andere manier uitvoerbaar lijkt.
Iets dergelijks doet Hobrink ook met het ontvouwen van een theorie over het al dan niet hebben bestaan van een wereldwijde zondvloed. De wereldwijde zondvloed komt in zeer veel verhalen van uiteenlopende oude culturen voor. Dat is merkwaardig wanneer de evolutietheorie leert dat deze volken geen contact met elkaar gehad hebben. Een ondersteuning van het Bijbelse verhaal als oorspronkelijk verhaal is onder meer dat een aantal feite wetenschappelijk verantwoord is - in tegenstelling tot die in andere verhalen - en dat de woordkeus afwijkt van de Babylonische en Soemerische verhalen (zodat Genesis daar niet van af kan stammen).
Heel mooi is ook de uiteenzetting over “het gewicht van de wolken” (naar aanleiding van Job 26:8) en “de paden der zee” (naar aanleiding van Psalm 8:9). Hobrink berekent en laat zien wat wolken wegen c.q. welke oceanografische gegevens er bestaan over deze zeestromingen.
Verder blijken tal van Bijbelplaatsen te duiden op kennis over de aarde als bol in de ruimte (Job 26:7 bijvoorbeeld - Hij hangt de aarde aan het niet). Het is beslist niet waar dat de Bijbel uitgaat van een platte aarde, iets dat vaak wordt verweten. Ook de kwestie Galileo Galilei ging niet over de Bijbel versus de wetenschap, maar over de gangbare wetenschap van die tijd (die inderdaad door de kerk werd beleden, hoewel in de Bijbel een andere opvatting staat) versus de vernieuwende kennis van Galilei.
Heel fraai vind ik verder de uitleg over Job 38:31 “Kunt gij de banden der Pleiaden binden of de boeien van de Orion slaken?”. Het blijkt dat de Pleiaden inderdaad verbonden door flarden materie (alleen met telescopen zichtbaar) terwijl de sterren in Orion volstrekt los van elkaar staan. De Bijbel maakt dus de correcte - voor de lezers en auteurs van destijds echter onzichtbare en onkenbare - vergelijking. Iets vergelijkbaars geld over het aantal sterren. God belooft Abraham een nageslacht zo groot als het aantal sterren aan de hemel. Echter, tot ver in de middeleeuwen waren maximaal 10.000 sterren zichtbaar en de wetenschap ging er ook van uit dat er niet meer waren. Inmiddels blijkt het aantal sterren echter oneindig te zijn en is de vergelijking ten opzichte van Abraham correct - alleen is dat na eeuwen van beschimping pas in de laatste tijd bekend geworden.
Tot slot past Hobrink kansberekening toe op de Bijbelse profetieën, zowel die ten aanzien van Jezus als die ten aanzien van een aantal andere situaties in het Oude Testament. Hij laat zien welke zijn uitgekomen en berekent vervolgens de kans dat deze zouden uitkomen. De kans blijkt bijna nihil te zijn - gelet op de details en de onderlinge samenhang van de profetieën moesten ze in een bepaalde volgorde en met bepaalde inhoud uitkomen - maar toch is het gebeurd zoals voorzegd. Wederom: de auteurs en lezers destijds konden dat niet weten, maar het bleek te gaan zoals de Bijbel zei.
Schepping of evolutie
In het hoofdstuk over schepping of evolutie raakt Hobrink aan een zeer actuele discussie (aangevuld met Intelligent Design). Eerst beschrijft hij macro-evolutie (evolutie van het leven) en micro-evolutie (variatie binnen een soort). Micro-evolutie is zichtbaar, maar de stelling is dat er onoverkomelijke grenzen tussen de soorten zijn. Verder blijkt dat mutaties, die algemeen voorkomen, nooit leiden tot toename van erfelijk materiaal. Oftewel: er ontstaan nooit hogere soorten uit lagere soorten.
Verder wordt het een en ander over eiwitten en aminozuren uitgelegd. Een nadere beschouwing van het eiwit Cytochroom C (nodig voor de ademhaling) laat zien dat de opbouw van aminozuren in dat eiwit tussen de soorten verschilt, maar per soort evenveel. Oftewel: alle soorten zijn even ver van elkaar verwijderd. Er zijn geen tussenvormen gevonden. Dat betekent dat de onderlinge verschillen tussen planten, insecten, vissen, amfibieën, zoogdieren en reptielen even groot is.
Een andere detailopname laat zien dat een ogenschijnlijk zeer eenvoudige cel - het zweephaartje van een bacterie - zodanig is opgebouwd dat het alleen werkt als het perfect is, dat wil zeggen dat alle 200 eiwitten precies goed moeten zitten. Een dergelijk klein orgaantje kan niet door trapsgewijze verbetering zijn ontstaan - het heef in al die tussenvormen immers niet kunnen werken. Het moest in één keer perfect zijn. Dergelijke complexe structuren komen overal in de natuur voor (dit was nog maar een stukje van één bacterie), reden om evolutie als onbegrijpelijke theorie te kenmerken.
Verder betoogt Hobrink vanuit de geologie dat als de huidige soorten door evolutie zijn ontstaan, er ontelbare ‘tussenvormen’ moeten zijn gevonden. En hoewel er ontelbare fossielen van de verschillende soorten dieren zijn gevonden, zaten daar geen tussenvormen bij. Ook in de huidige natuur zouden nog tussenvormen en half-afgewerkte dieren moeten zijn, maar die zijn er niet.
In dit hoofdstuk wordt ook nog geschreven over de verschillende natuurwetten. De eerste twee wetten van thermodynamica staan aan evolutie in de weg. Deze wetten zeggen dat er geen energie als vanzelf kan ontstaan en dat systemen die aan zichzelf worden overgelaten tot wanorde vervallen. Als je kijkt naar de noodzakelijke voorwaarde voor leven op aarde, namelijk chlorofyl, dan is dat weer een onherleidbaar complex systeem. Zelfs al zou leven vanzelf ontstaan, dan zou dat onmiddellijk sterven als er niet direct chlorofyl beschikbaar was.
Maar als je kijkt naar de complexiteit van een cel, dan bestaat zo’n cel uit verschillende aminozuren die precies op de goede plek moeten zitten om een kans op leven te hebben, die niet mogen worden afgebroken, die allemaal tegelijk precies op de goede plek in de ‘oerzee’ aanwezig moeten zijn geweest. Bovendien moet er een membraan zijn om de moleculen in een cel bijeen te houden. Dat membraan is gemaakt van eiwitten. Maar hoe kan een membraan ontstaan als er de eiwitten om het te maken eerst moeten ontstaan, waarbij de hulp van een membraan onontbeerlijk is?
Maar als er dan al genoeg eiwitmoleculen zijn en genoeg erfelijk materiaal, dan gebeurt er nog steeds niets als de aminozuren niet precies in de goede volgorde zitten. De kans daarop is te klein om in getallen uit te drukken. Verder bevat een cel ook nog een paar ‘vijanden’ die permanent van elkaar moeten worden gescheiden om te kunnen overleven, er moet een mechanisme zijn om energie op te slaan en om afvalstoffen te verwijderen, etc. Het is allemaal zo subtiel en zo kwetsbaar, dat het leven op aarde ‘op het scherpst van de snede balanceert’: een stukje verder van de zon, iets meer of iets minder zwaartekracht of een andere aanpassing, en het leven zou onmogelijk zijn geweest.
In dit hoofdstuk gaat Hobrink ook in op de suggestie dat de aarde veel jonger is dan wordt beweerd, ook al wijzen koolstofmethodes e.d. op een oudere aarde. Er zijn problemen met deze datering: er is te weinig helium in de dampkring dan past bij de leeftijd van aardse metalen, er is te weinig afzetting in de oceanen die past bij de leeftijd van zeeën en rivieren, er is überhaupt te weinig afzetting van zand en gesteente door rivieren gelet op de veronderstelde leeftijd van de aarde en zo noemt Hobrink nog een paar feiten. Vervolgens geef hij een fascinerende beschrijving van de omstandigheden voor, tijdens en na de zondvloed en hoe deze het uiterlijk van en de omstandigheden op de aarde hebben bepaald. Het is een verhaal van openscheurende aardkosten, naar Antarctica vluchtende mammoeten en massale sterfte van soorten. Een beschrijving van de mogelijke omstandigheden tijdens de zondvloed laat ook zien hoe de verschillende aardlagen en de fossielen zijn ontstaan. Er zijn veel aanwijzingen die wijzen op ‘plotselinge’ veranderingen, onder invloed van grote rampen zoals tijdens de zondvloed maar ook op andere momenten, en niet op gelijkmatige veranderingen over zeer lange periodes zoals de evolutietheorie wil. Hoe wetenschappelijk verantwoord en toetsbaar de hypotheses zijn weet ik niet, maar ze zijn zonder meer fascinerend.
De betrouwbaarheid van de bijbel
In dit hoofdstuk gaat Hobrink in op de suggesties dat de Bijbel louter mensenwerk zou zijn door veel redacteuren en niet het product van door God geïnspireerde schrijvers zoals Mozes. Ook gaat hij in op een aantal veronderstelde “fouten” in de Bijbel, veroorzaakt door foutief overschrijven of doordat de Bijbel zichzelf tegenspreekt.
In de eerste plaats claimt de Bijbel zelf dat sprake is van goddelijke inspiratie, maar dat zou je als onvoldoende kunnen beschouwen. Maar er zijn verschillende aanwijzingen voor. Zo vertellen veel schrijvers zaken die ze absoluut niet konden weten, maar die tegenwoordig wetenschappelijk valide blijken (zoals in de rest van het boek beschreven). Ook de details over het leven van Jezus in het Oude Testament zijn zeer overtuigend. Tot slot blijkt dat de schrijvers zelf niet begrepen wat ze schreven, maar ze schreven het toch.
De boeken van Mozes geven bijvoorbeeld een gedetailleerde beschrijving van het leven van christenen. De uitvoerige beschrijving van de tabernakel is een prachtig beeld van het verlossingswerk van Christus. De beschrijving van feesten en offers is voor een deel tot op de dag precies vervuld in het nieuwe Testament. Het andere deel wacht nog op vervulling (de wederkomst van Christus). De woestijnreis is een beschrijving van het christenleven (slavenbestaan - verlossing door het paaslam - doortocht door de Schelfzee (doop) - wet op de berg Horeb (uitstorting van de Geest), etc.).
Als je kijkt naar de fouten in de Bijbel zelf, dat wil zeggen de onbegrijpelijke en schijnbaar tegengestelde zaken, dan kunnen die verklaard worden met behulp van het volgende:
Vertaalproblemen, de moderne vertalingen maken keuzes die soms tot fouten lijken te leiden, die in de grondtekst niet voorkomen.
- doelbewuste tegenstellingen, deze zijn bedoeld om fijngevoeligheid aan te brengen, zaken zijn niet altijd eenduidig. De Bijbel laat soms twee kanten van een bepaalde benadering zien (kort na elkaar: antwoord een dwaas niet naar zijn waarheid en antwoord een dwaas naar zijn waarheid).
- verschillende registratie, de schrijvers in verschillende periodes legden hun waarnemingen op verschillende manieren vast. Zo maakt het voor de bepaling van het stervensuur van Jezus uit of dit volgens de Joodse of de Romeinse tijdrekening is vastgelegd.
- oosters taalgevoel, dat maakt dat de Bijbel vaak poëtisch taalgebruik heeft, ook als wetenschappelijke zaken beschreven worden. De Bijbel is dan ook geen wetenschappelijk boek, maar wel worden op poëtische wijze feiten beschreven die bij nader inzien wetenschappelijk valide blijken.
- moeilijk te verklaren is niet per se fout, het kan zijn dat feiten elkaar aanvullen, verschillende aspecten belichten of toch heel logisch bij elkaar passen. De regeringstijden van de koningen van Juda en Israël in het Oude Testament passen volstrekt niet bij elkaar, tot je voor de één de Joodse, en voor de ander de Assyrische tijdrekening toepast.
- oog voor detail, op het eerste gezicht tegenstrijdige vermeldingen blijken in de details te verschillen. Een verschil in het aantal doden bij de plaag in Numeri 25:9 en 1 Korintiërs 10:8 blijkt het verschil te zijn in het totaal aantal doden, en het aantal doden op één dag.
Het tweede onderdeel van dit hoofdstuk gaat over fouten in oude manuscripten: zijn er fouten ontstaan door overschrijven en hoe cruciaal zijn deze dan? Natuurlijk worden er fouten gemaakt, hoewel beperkt door de uiterst nauwkeurige controle op de kopiisten. Maar vaak is het één of enkele foute manuscripten tegenover vele goede; het is dan vrij simpel om de foute eruit te halen en met grote zekerheid de juiste tekst aan te wijzen. De fouten doen zich dan hier, dan daar voor maar nooit bij alle manuscripten op dezelfde plek. Of ze komen voor bij onbelangrijke handschriften. Als je kijkt naar de serieuze fouten die dan nog overblijven, gaat het grootste deel om onbelangrijke verschillen in spelling, grammatica, woordvolgorde etc. Maar hoe je er ook naar kijkt, er bestaat geen twijfel aan de fundamentele waarden van het geloof. Er hoeft geen twijfel te bestaan aan de integrale boodschap van de Bijbel; het is niet onduidelijk of dat nu wel goed staat weergegeven. De bijbel afwijzen om vermeende fouten is pure misleiding.
Wederom zeer interessant is het derde deel van dit hoofdstuk over archeologie en de boeken van Mozes. Sommige theologen suggereren dat Mozes niet de auteur van de eerste vijf Bijbelboeken kan zijn omdat in zijn tijd nog geen monotheïsme bestond en omdat God met verschillende namen wordt aangeduid. Bovendien zou Mozes niet kunnen schrijven en spreken archeologische vondsten de Bijbelse geschiedenis tegen. Hobrink adresseert de eerste punten kort en de laatste twee uitvoeriger. De uitvinding van het schrift blijkt in recente archeologische vondsten ruim voor de tijd van Mozes te hebben plaatsgevonden. Recent is ook (eindelijk) de hoofdstad van het volk van Hethieten gevonden, dat in de Bijbel wordt beschreven maar nooit meer was teruggevonden. Het feit dat Mozes de eerste vijf boeken heeft geschreven blijkt verder uit het feit dat bepaalde oude Egyptische woorden of verwijzingen naar exclusief Egyptische gebruiken wel worden gebruikt terwijl tamelijk recente en zeer gangbare Babylonische woorden (uit de tijd dat men zegt dat de boeken geschreven werden) opvallend genoeg niet worden gebruikt. Verder blijkt uit de boeken een goede kennis van de woestijn en een gebrek aan kennis over Kanaän - wat klopt omdat Mozes stierf voordat het volk Israël Kanaän binnentrok. Zo is er dus het woordgebruik, de kennis van Egypte, kennis van de woestijn, historische bewijzen (o.a. van Samaritanen en Ethiopische Falasja’s) en interne bewijzen als ondersteuning voor het auteurschap van Mozes.
Nog enkele feiten
In het slothoofdstuk geeft Hobrink nog wat losse observaties en opmerkingen weer die in het licht van zijn betoog relevant zijn. Bijvoorbeeld over landbouw en milieu. Het blijkt dat de wetten van Mozes op de toch wat arme grond van Kanaän een zeer positief effect hadden: de opbrengst per hectare was substantieel hoger dan wat gebruikelijk was in die tijd en zelfs naar hedendaagse begrippen - met gebruik van kunstmest - nog hoog. Ook voor het milieu bleken de wetten buitengewoon goed. Verder worden nog wat sociale regels genoemd.
Het boek sluit af met de opmerking dat de Bijbel niet gaat over wetenschappelijke juistheid of historische betrouwbaarheid. Dat is slechts de verpakking van de kernboodschap, maar als blijkt dat die verpakking met de toename van wetenschappelijke kennis betrouwbaar is, hoeveel te meer geldt dit niet voor de kernboodschap: Jezus Christus is op aarde gekomen om de relatie tussen God en mensen te herstellen.
Na een persoonlijk getuigenis van Hobrink staan er nog tientallen literatuurverwijzingen en een uitgebreide tabel met Bijbelverwijzingen, die uitnodigen tot verdere lezing en beschouwing.
Zoals eerder gezegd: het blijft al met al onduidelijk hoe houdbaar de theorieën en suggesties van Hobrink zijn, maar hij slaagt er met verve in om een samenhangende argumentatie voor betrouwbaarheid van de Bijbel op te stellen en is overtuigend in zijn stelling dat er nog heel wat valt af te dingen van hedendaagse wetenschappelijke claims over de onbetrouwbaarheid van de Bijbel, het niet bestaan van God of de evolutietheorie.
Sneuper
Drs. Ben Hobrink - Moderne wetenschap in de Bijbel. Uitgeverij Gideon, Hoornaar, 360 pagina's, € 18,80, ISBN 9060677943. Meer recensies staan hier.
2 opmerkingen:
"Zijn tekst is doorspekt met terloopse opmerkingen over de domheid van verschillende hedendaagse theorieën en hij laat ook niet na keer op keer triomfantelijk uit te roepen dat de Bijbel de reguliere wetenschap 3500 jaar vooruit is."
Wat zonde van al die inspanningen om de domheid van de bijbel te verdedigen.
Niet direct domheid toch een noodzakelijk verziensel van de israelischer "gnostisisme" van 2000 jaar terug.
Een reactie posten