donderdag, december 08, 2005

Alles in Hem - John F. MacArthur


In dit boek neemt MacArthur zoals gewoonlijk geen blad voor de mond. Hij is een man met een boodschap, een missie, en hij brengt deze boodschap met kracht en met overtuiging.
Waar gaat het hem om in dit boek? MacArthur betoogt dat christenen zich onvoldoende realiseren dat zij alleen maar hun geestelijke bronnen in Christus nodig hebben. Dan gaat het vooral om de Bijbel, het gebed, de inwoning van de Heilige Geest. Maar wat hij ziet is dat christenen vandaag de dag de indruk hebben dat deze bronnen niet voldoende zijn om hun geestelijke nood te lenigen, waardoor zij bedreigd worden door allerlei misleidende invloeden, zoals dwaalleringen, wetticisme, morele ongebondenheid, humanisme, subjectivisme, pragmatisme, psychologie en secularisatie - om er maar een paar te noemen. Deze sluipen op veel punten het denken van christenen binnen. In feite denken veel christenen hierdoor dat ze het evangelie nodig hebben plus nog iets, en dat als er een probleem is - bijvoorbeeld zonde - dat dan de Bijbel nodig is plus nog iets. Oftewel: het offer van Jezus alleen is onvoldoende, er moet nog iets bijkomen om onze diepste nood te beantwoorden. En dat is waar MacArthur zich tegen verzet. Want: zijn genade is ons genoeg, er is dus niet meer dan dat nodig.

Ik vind dat hij daar een punt heeft. Het is een heel subtiel proces dat hij beschrijft, de overgang van een overtuiging dat Gods genade genoeg is naar een overtuiging dat naast die genade andere zaken nodig zijn. Ik vind zijn argumentatie echter niet altijd even sterk. Wat MacArthur veel doet is een punt maken door een tegenstelling te beschrijven: tussen wat hij verkeerd ziet gaan en hoe hij het ziet. Beide standpunten illustreert hij met een voorbeeld. Maar in beide gevallen suggereert hij dat het gebruikt voorbeeld maatgevend, universeel, is voor het punt dat hij wil maken. En dat ben ik niet met hem eens: veel lijkt af te hangen van de bijzonderheden van de persoon die het betreft of de specifieke situatie. Het wordt dan wat ongefundeerd wat hij beschrijft en bovendien wordt hij in een aantal gevallen ongenuanceerd. In feite doet hij wat hij anderen verwijt: hij doet onvoldoende recht aan de veelzijdigheid van Gods Woord en hangt overtuigingen aan die hij eigenlijk onvoldoende staaft.

En dat is jammer, want nogmaals: MacArthur heeft wel degelijk punt en wie om bovenstaande zaken heenleest, wordt beloond met een aantal frisse inzichten over het kerkelijk klimaat van vandaag.

De kern van MacArthur’s betoog is de uitspraak van Jezus: “het is volbracht” (Johannes 19:30). Het verlossingswerk was voltooid, volledig, voleindigd. Er hoefde niets meer aan toegevoegd te worden. Toch zie je in de eerste gemeente dat herhaaldelijk moest worden opgetreden tegen leden die vonden dat er nog wél iets aan moest worden toegevoegd en die dit aan hun mede-gemeenteleden oplegden. En eigenlijk is dit sindsdien niet opgehouden: ook de kerk van vandaag heeft met dezelfde invloeden te maken. MacArthur noemt dit neo-gnosticisme, een hedendaagse tendens om geheime kennis te zoeken die slechts voor enkelen beschikbaar is. Door onzorgvuldig en oppervlakkig om te gaan met Bijbelse openbaring heeft de kerk dit proces zelf veroorzaakt.
MacArthur signaleert drie trends waardoor deze ‘geheime kennis’ wordt gezocht:
  • Psychologie. De kerkdeuren staan wijd open voor humanistische psychologie en moderne gedragswetenschappen. Hierdoor wordt traditioneel pastoraat naïef en dom gevonden; er is specialistische kennis nodig die alleen met veel studie kan worden verworven. MacArthur verzet zich hiertegen: de Bijbel volstaat omdat het allemaal draait om het besef van zonde en de noodzaak van bekering. Moderne psychologie gaat hieraan voorbij, zoekt oplossingen waar ze niet zijn of focust teveel op het op eigen kracht zoeken van herstel.
  • Pragmatisme. Oftewel: het doel heiligt de middelen. Dit is de trend dat om buitenkerkelijken te bereiken, afbreuk wordt gedaan aan de boodschap van het evangelie. Men zoekt naar methoden die werken in plaats van prediking van Bijbelse - en dus impopulaire - waarheden. De veronderstelling is dat de kerk geestelijke doelen kan bereiken met menselijke middelen, en dat Gods woord op zichzelf onvoldoende is om harten te bereiken.
  • Subjectivisme. Dit is het geloof dat men geestelijke werkelijkheid kan ontwaren los van het verstand en los van de natuurlijke zintuigen. Het is het zoeken naar de waarheid in je zelf, waarbij je meer afgaat op gevoelens en intuïtie dan op objectieve waarneembare gegevens. Bijbelse interpretatie wordt zo ondergeschikt aan individuele gevoelens en persoonlijke openbaringen. De vraag “wat betekent de Bijbel voor MIJ” is dan relevanter dan de vraag “Wat BETEKENT de Bijbel eigenlijk?”
Deze drie punten werkt MacArthur verder in het boek uit.

Allereerst werkt hij uit wat onze erfenis in Christus is. Christenen erven God (Psalm 16:5), wij erven Christus (Kolossenzen 1:27), wij erven de Heilige Geest (Efeziërs 1:14), wij erven de verlossing (1 Petrus 1:5), wij erven het Koninkrijk (Mattheüs 25:34). Deze erfenis is onvergankelijk en eeuwig, hij wordt beschermd door God, net zoals de gelovigen worden beschermd voor deze erfenis (1 Petrus 1:4-5) en dat door het geloof (1 Petrus 1:5).

Vervolgens besteedt MacArthur veel tijd om uit te leggen wat hij tegen psychiaters en psychiatrie, respectievelijk psychologen en psychologie, heeft. Te vaak is men gericht op gedragsverandering, terwijl de weg naar heelwording in feite die van geestelijke heiliging is. Maar door de invloed van de moderne gedragswetenschappen worden Bijbelse antwoorden en pastorale werkers als naïef en gevaarlijk neergezet.

Daarna gaat MacArthur in op de volmaaktheid van Gods woord, aan de hand van Psalm 19:-15. De verschillende kenmerken die David noemt met betrekking tot het Woord van God behandelt hij afzonderlijk. Zijn conclusie is dat mensen zich vergissen als zij de Bijbel links laten liggen. De Bijbel heeft hen niet in de steek gelaten; zij hebben de Bijbel in de steek gelaten. Ook het werk van de Heilige Geest wordt onderbelicht in de kerken. Dit komt voor een belangrijk deel door de nadruk van de charismatische beweging op wonderen en tekenen, waarmee de Heilige Geest een soort moderne tovenaar wordt, terwijl voorbijgegaan wordt aan de innerlijke heiligmaking door die Heilige Geest.

In een volgend hoofdstuk werkt MacArthur het pragmatisme uit en veroordeelt hij de zucht naar managementtechnieken die in de kerk worden toegepast. Christenleiders zijn volgens MacArthur geobsedeerd door gemeentegroei via menselijke inventiviteit, terwijl Christus zei dat Hij zijn gemeente zou bouwen (Mattheüs 16:18).

Midden in het boek realiseert MacArthur zich dat zijn afwijzing misschien wat te ver gaat. Hij schrijft:
“Wijs ik hiermee alles af wat niet rechtstreeks uit de Bijbel komt? Is alles wat uit andere bronnen tot ons komt dus waardeloos? (…) Valt er buiten de Bijbel helemaal niets te leren dat nuttig kan zijn voor de gemeente? Nuttig misschien, maar niet noodzakelijk. Als er uit deze bronnen buiten de Bijbel iets noodzakelijks te putten valt, dan staat dat ook in de Bijbel. Zo niet, dan heeft God ons niet alles gegeven wat we nodig hebben, en dat zou ondenkbaar zijn. Menselijk vernuft zit soms op het spoor van de waarheid. Zelfs een stilstaande klok geeft twee keer per dag de juiste tijd aan. Maar dat is bepaald mager, als je het vergelijkt met de Schrift.”
De toereikendheid van de Bijbel illustreert MacArthur aan de hand van 2 Timotheüs 3:16. De Bijbel leert de waarheid, weerlegt zonde en dwaling, corrigeert ons gedrag en vormt ons in gerechtigheid.

Juist predikers in de kerken zouden hier bij voortduring op moeten wijzen, maar zij doen het niet. Prediking moet erop gericht zijn Gods waarheid over te brengen op toehoorders, en niet om te vertellen wat mensen behaagt of niet te vertellen wat mensen vervelend vinden. Immers, niet de mens, maar God moet centraal staan. Het is een subtiel proces wanneer dat verandert. Het lijkt zo Bijbels, om mensgericht te prediken. Maar uiteindelijk gaat het voorbij aan Gods bedoeling met de gemeente en staat het levensheiliging in de weg. Het is niet de bedoeling dat het individu aan zijn trekken komt, maar dat mensen gelijkvormig worden aan Christus en dat Hij geëerd wordt. Pragmatisme gaat voorbij aan de zonde en aan het gegeven dat God wil dat wij putten uit de overvloedige geestelijke bronnen van Christus en daaruit leven (Kolossenzen 1:9-15).

Vervolgens gaat MacArthur in op de Kolossenzenbrief. Daarin gaat Paulus in tegen dwaalleren, die als een vroege vorm van gnosticisme mogen worden gezien. De dwaalleer stelde dat Christus alleen ons niet kan verheffen tot het hoogste geestelijke niveau. Daar zouden we allerlei zogenaamde geestelijke toevoegingen voor nodig hebben, waaronder filosofie (2:8), wetticisme (2:11-17), subjectivisme (2:18-19) en ascese (2:20-23). Op al deze punten gaat MacArthur nader in. Het bezwaar tegen filosofie is dat menselijke wijsheid niets kan toevoegen aan Gods openbaring, maar zij staan de goddelijke waarheid uiteindelijk alleen maar in de weg. Het bezwaar tegen wetticisme is duidelijk, maar nog steeds worden menselijke werken en instellingen als noodzakelijk beschouwd voor de verlossing (doop, gebed, vasten, kleding, onthouding, plichten), maar daarmee zou het werk van Christus ontoereikend zijn. En dat is niet waar. Het bezwaar tegen subjectivisme is dat het christenen verdeelt in ingewijden (met speciale ervaringen/visioenen/openbaringen) en niet-ingewijden. Directe kennis van God of de ultieme werkelijkheid kan worden bereikt door onze geestelijke ervaringen en innerlijke intuïtie, waarbij het niet hindert dat ze Gods openbaring tegenspreken. Bijbelse exegese wordt minder relevant gevonden. Modern subjectivisme is onder meer te vinden in de charismatische beweging. Het bezwaar tegen ascese is dat het motief daarvan hoogmoed is, namelijk door in eigen vleselijke kracht in de juiste verhouding tot God te komen. Dat is iets anders dan zelfverloochening, dat door God gezegend wordt en de vrijwillige respons is van een hart dat erop gericht is Christus te dienen, ongeacht de kosten.
Het onderliggende betoog is dat aspecten van filosofie (nadenken over waarheden), wetticisme (bewust zijn van Gods regels), subjectivisme (God spreekt tot individuen) en ascese (zelfverloochening wordt soms gezegend) van belang zijn, maar wanneer zij verabsoluteerd worden in feite ketterij zijn.

Nadat MacArthur heeft uitgelegd dat filosofie, wetticisme, subjectivisme en ascese verkeerde normen zijn om ons geloofsleven aan af te meten en dat psychologische heiliging geen heiliging is, gaat hij in op de ware heiliging. Wat is daarin het aandeel van God en van de gelovige? Daarmee snijdt hij het moeilijke punt van de balans tussen geloof en werken aan. Aan de ene kant moet de christen door geloof leven en is het Christus die onze heiliging uitwerkt, aan de andere kant wordt de christen ook opgeroepen zich in te zetten voor zijn heiliging. Beide aspecten op zichzelf leiden hetzij tot quiëtisme (volledige onderwerping en passiviteit is vereist voor geestelijke groei) hetzij tot piëtisme (dat de nadruk legt op discipline en heiliging door gehoorzaamheid en allerlei plichten). Maar in feite gaat het erom dat gelovigen zich inzetten voor een heilige levenswandel, gebaseerd op de verlossing die al ontvangen is. Wij moeten werken vanuit ons behoud, niet vóór ons behoud. Bovendien is het God die ons er de kracht voor geeft. Wij dienen een God die ons de kracht geeft te leven tot zijn eer.

Aan het eind van het boek gaat MacArthur in op nóg een variant op het eigen initiatief van Christenen om God een handje te helpen, namelijk de misverstanden omtrent geestelijke oorlogsvoering. De obsessie met satan en zijn handlangers en de behoefte te binden, te commanderen, te bestraffen of op te jagen wijt MacArthur ook aan subjectivisme: er zijn enkele deskundigen op het gebeid van geestelijke oorlogsvoering, die zich beroepen op tactieken die niet in de Bijbel staan. MacArthur verwijst naar openbaringen 12, waar de machtigste aartsengel Michaël in zijn strijd met Satan ook niet overging tot allerlei tactieken, bestraffingen, etc. maar zei: “de Here straffe u”. Daarna staat het aandeel van de gelovigen beschreven: zij hebben overwonnen door het bloed van het Lam en het woord van hun getuigenis. Ook Paulus bestrafte niet (2 Korintiërs 12:7-9, 1 Thessalonicenzen 2:17-18) en de Engel des Heren ook niet (Zacharia 3:1-2). Bestraffing komt toe aan de Heer, niet aan mensen. Het is ook niet de bedoeling dat wij gevrijwaard worden voor satanische tegenstand. Wat wij moeten doen is streven naar rechtvaardigheid, de zonde vermijden en vast in de waarheid blijven staan. Dan kan Satan ons niet verslaan. De geestelijke wapenrusting van Efeze 6 helpt ons daarbij (zie ook 1 Petrus 5:9, 2 Timotheüs 2:3-4).

Het zal niet verbazen dat het slothoofdstuk van het boek “Genade is genoeg” heet, want dat is in feite de kern van MacArthur’s betoog: wat wij nodig hebben schenkt God ons om niet, en het is voldoende.
Een belangrijk punt is de algemene genade: de hele mensheid, ook ongelovigen, plukken de vruchten van God genade. Want God zorgt voor zijn schepping, hij bewaart ons voor algemeen verval en zorgt voor een zekere orde en moreel besef. Maar christenen ontvangen de volle genade, namelijk alle dingen die ons ter beschikking staan in Christus. Zijn genade heeft ons behouden (Efeziërs 2:8). Die genade is ons genoeg, en die genade leert ons een paar dingen: nederigheid (oa door Paulus’ “doorn in het vlees”, volgens MacArthur een leider van de Korintiërs die Paulus’ bediening en persoon openlijk in diskrediet bracht), afhankelijkheid (van God en van andere christenen), genoegzaamheid, kracht (Gods kracht wordt geopenbaard in onze zwakheid), en tevredenheid (onze moeilijkheden leiden ons naar grotere geestelijke bruikbaarheid).
God gebruikt lijden om zijn kinderen te volmaken en te louteren en om te laten zien dat zijn genade ons genoeg is. Lijden bevestigt ons geloof, brengt volharding voort, leert ons de zonde te haten, vereenzelvigt ons met Christus, kan andere gelovigen bemoedigen, etc. Gods genade is meer dan genoeg in elke omstandigheid.

Het is knap dat MacArthur steeds weer tussen allerlei extremen een weg weet te vinden. Ondanks zijn soms irritante toontje en zijn wat gebrekkige argumentatie op punten, is zijn theologie zuiver en zet hij de lezer stevig aan het denken. Desondanks staat hij bloot aan veel kritiek, zie bijvoorbeeld hier en hier.
Maar in dit boek legt hij bloot wat de gevaren zijn van radicale standpunten en roept op tot balans. Het evangelie is zelf al radicaal genoeg, daar hoeven christenen niet ook nog een schepje bovenop te doen… Wie in Gods genade wandelt wordt gelijkvormig aan Hem.

Een aanrader dit boek, maar wel een boek voor doorzetters.

sneuper

John F. MacArthur - Alles in Hem, Uitgeverij Novapres, ISBN 9063180705

1 opmerking:

Anoniem zei

Beste sneuper, prettig om je gedetailleerde verslag te lezen van het boek van John F. MacArthur. Hoewel ik pas in hoofstuk 3 ben aangeland, deel ik je mening dat de auteur zeker een punt heeft met zijn bewering dat het evangelie in deze tijd teveel iets extra's nodig lijkt te hebben. Ook je kritiek begrijp ik, maar moet me nog wat verder inlezen wat ik daarvan vind. Hartelijke groet en succes met je blog. Elize_Lam te Wag.