dinsdag, maart 27, 2007

Voorbij de fijngrens - George Verwer

Dit boekje van George Verwer, oprichter en directeur van Operatie Mobilisatie, OM, is al wat ouder. Ook is het niet zo dik. Het leest snel weg, maar is toch boeiend: het geeft in kort bestek een aantal fundamentele inzichten over zending weer. Eigenlijk is dit ook een soort van geestelijk testament, net zoals de boeken van Stott (deze en deze) die ik eerder besprak. Het fijne van dit soort publicaties is dat de auteurs in grote lijnen samenvatten wat hun geestelijke overtuiging is geworden tijdens hun bediening zodat je een goed overzicht krijgt van wat hen ten diepste bezig houdt.

Interessant is ook dat Verwer, net als de boeken van Kurosaki en Bilezikian die ik eerder besprak, hamert op eenheid en verdraagzaamheid tussen christenen. Net als Stott maakt hij onderscheid tussen essentiële en minder essentiële zaken en roept hij op niet te strijden over minder essentiële zaken maar de verschillen tussen kerken te respecteren. Dwars door alles heen klinkt zijn oproep om niet te treuzelen, maar te gaan en gehoorzaam te zijn aan de stem van God, die mensen roept om Hem te dienen, waar ook ter wereld.

De doelgroep van het boekje bestaat zowel uit de leiders van gemeentes van waaruit mensen worden uitgezonden als degenen die Gods stem om erop te gaan hebben gehoord, maar beter willen begrijpen wat dat betekent. Door het hele boek heen noemt Verwer tal van titels van relevante boeken die gebruikt kunnen worden om meer te lezen over wat hij aangeeft.

Het vertrekpunt van Verwer is het besef dat de genade die wij hebben ontvangen van Christus, gedeeld moet worden met anderen, dat het erom gaat anderen te dienen en op te bouwen. Het vereist een genadevolle, ruimhartige houding van ons die eenheid brengt en geen verdeeldheid. In zijn algemeenheid lijken christenen soms meer waarde te hechten aan minder belangrijke punten dan aan de eenheid en realiteit die we in Christus hebben. Verwer noemt een paar uitgangspunten waarin genade voor elkaar doorklinkt:
  • Hoffelijk over ons werk en dat van anderen spreken. Het is heel makkelijk om negatief te zijn over andere bedieningen of werkers. Met name leiders doen dat vaak. Het is belangrijk de feiten te kennen voordat er iets gezegd wordt, en niet af te gaan op geruchten. Het evenwicht tussen waarheid en liefde en lastig, maar onvoorzichtig spreken leidt tot grote schade. In het Lichaam van Christus ben je soms schuldig tot je onschuld bewezen is, in plaats van andersom. Maar er is niet alleen genadeloze kritiek, er is ook veel overdrijving. Het is belangrijk juiste gegevens te geven en geen fictie.
    Er zijn eigenlijk twee neigingen die genade in relaties torpederen. De ene is vergelijken (terwijl we allemaal uniek geschapen zijn), de andere is overheersen. Overheersen komt zelfs voor bij gemeentes die ooit een eigen weg zijn gegaan om zelf invulling te kunnen geven aan het gemeenteleven. Maar na verloop van tijd zijn zij soms onbuigzamer geworden dan hun oorspronkelijke gemeente.
    Op basis van Filippenzen 2 moeten we ruimhartiger worden en ook de acties en organisaties van anderen in het Lichaam accepteren. Zendingsleiders moeten positief zijn over de plannen van anderen, en ook meedragen in noden (financieel, praktisch en gebed)
  • Genade bij een echt meningsverschil, bijvoorbeeld over hoe invulling te geven aan de Grote Opdracht. Belangrijk is te beseffen dat er geen sprake is van of/of, maar van en/en: tentenmakers én fulltime zendelingen, mensen uit het Westen én lokale zendelingen. Maar ook de kwaliteiten van een zendeling kunnen tot meningsverschil leiden: alleen hooggekwalificeerden of onervaren kortverbanders? In feite zijn beide nodig en beide verdienen waardering
Iedere christen is geroepen om te getuigen. Iedereen moet invulling geven aan de Grote Opdracht. Getuigen is een kwestie van zijn en doen. Je bent getuige door het leiden van een godvruchtig leven, op de plek waar je bent. Maar het is niet de bedoeling dat "de einden der aarde" vergeten worden. Ook moet niet vergeten worden dat de belofte is dat dit gebeurt in "de kracht van de Heilige Geest". Het is de Heilige Geest die bepaalt hoe zendingswerk gedaan moet worden. Het betekent ook dat het werk gedaan wordt door mensen met hun zwakheden.
Wie reageert op het zendingsbevel moet twee manieren van denken en handelen ontwikkelen:
  • de vastbeslotenheid om op te staan en door te gaan na ontmoedigingen. Wie bij zending betrokken wordt krijgt te maken met fouten, mislukkingen en zonden. God zal je mislukkingen gebruiken om je terecht te wijzen en op te bouwen en mogelijk om je op een alternatief plan voor je elven te wijzen.
  • een pro-actieve houding ontwikkelen. Dat betekent: besluiten nemen en handelen. En het betekent ook niet teveel wachten en blijven denken en voelen. Dat maakt veel christenen passief. Er is een opdracht, een bevel en een roeping. Christenen moeten hun eigen verantwoordelijkheid op zich nemen en persoonlijk betrokken raken bij zending, wat hun plaats ook zal zijn. We moeten naar beste kunnen en op de meest strategische manier ons deel van de Grote Opdracht vervullen: als iemand die gaat of als iemand die steunt.
Wie de zending ingaat, zal de kosten moeten berekenen. Verwer geeft vier waarschuwingen:
  1. je zult vaak intens verdriet en veel teleurstellingen hebben
  2. je zult tegenover financiële druk, strijd en problemen komen te staan
  3. je zult ontdekken dat het eenvoudig is met een project te beginnen, maar ongelooflijk moeilijk het vol te houden
  4. je zult er achter komen dat in de christelijke wereld gemakkelijk bittere wortels opschieten, vooral als er geen geld meer is
Maar er is ook veel plezier en zendelingen weten als geen ander wat het is om uit genade te leven. Al met al wordt je geroepen om een beslissing te nemen, maar die beslissing neem je niet alleen. Die neem je door te bidden, te praten met anderen en je roeping stap voor stap te ontdekken. Iedereen is betrokken bij het bereiken van de einden der aarde, wat je speciale taak bij dat grote doel ook is.

Verwer signaleert een groot tekort aan leiders. Niet alleen bij christelijke organisaties, maar ook in de seculiere wereld is de behoefte aan leiders groot. Daarom is leiderschapstraining belangrijk. Leiderschapstraining begint met de jeugd.
Waar Verwer op hamert bij leiderschapstraining is de eigen geestelijke ontwikkeling van de leiders: leiders moeten vervolgens ook in hun relaties met anderen al het mogelijke doen om op te voeden, op te bouwen en menen te helpen om meer en meer gelijkvormig te worden aan Jezus Christus. Dus voor leiders geldt: "Wees vervuld met de Geest" (Efeziërs 5:18). Dit is de enige echt onmisbare eigenschap voor leiders. In het boek Handelingen blijkt dat het zendingswerk van de gemeente volledig onder de leiding van de Heilige Geest staat. Zo moet het ook zijn voor christelijke leiders; niet door het zoeken van steeds nieuwe ervaringen maar door het ervaren van de dagelijkse leiding van de Geest.

In het derde hoofdstuk gaat Verwer in op de harde werkelijkheid van leiders. Een eerste belangrijk aspect van leiderschap is het winnen van de loyaliteit van anderen. Loyaliteit is moeilijk, om verschillende redenen.
  1. Ten eerste is er veel dat de aandacht van christenen vraagt, en wereldevangelisatie dreigt slechts één van die dingen te worden, in plaats van hét belangrijkste.
  2. Ten tweede worden veel mensen aangetrokken door extreme theologie, die slechts één antwoord geeft op de problemen in de wereld.
Verder zal er een zekere mate van onderdanigheid nodig moeten zijn en een acceptatie van lijden. Het lijden van deze wereld beïnvloedt ook de kerk. Verder moeten leiders de moed hebben om aspecten van verdeeldheid in de kerk onder ogen te zien, en daar eerlijk over durven zijn. Er is nog veel menselijke dwaasheid in kerken en het is niet de verwachting dat dat op korte termijn verdwijnt. En natuurlijk staan leiders aan veel verleiding bloot, met name op het gebied van seksualiteit. Interessant is dat Verwer daarbij het boek van Perkins aanbeveelt, dat ik hier besprak. Van belang is ook dat leiders zich de beperkingen realiseren van hun eigen zwakheid en van hun medewerkers, waardoor het allemaal niet zo snel gaat als zij zouden willen.
Evenwicht in het leven van leiders is daarom belangrijk. Er zijn veel tegenstellingen te formuleren voor het leven van een leider. Verwer noemt er zeven.
  1. Evenwicht tussen geloof en gezond verstand: van zendingsleiders wordt vaak een roekeloos en gedurfd geloof verwacht, maar verantwoordelijkheid houdt ook bezinning realisme in.
  2. Evenwicht tussen discipline en vrijheid: Regels hebben een zeker belang, net als discipline. Maar leiders moeten letten op hun communicatie van de regels.
  3. Evenwicht tussen autoriteit en gemeenschap: Er moeten leiders met autoriteit zijn, maar ook toezicht op het gezag van een sterke leider.
  4. Het vaststellen van prioriteiten: evenwicht in het verdelen van de tijd tussen jezelf en anderen, familie en niet-familie, werk en vrije tijd. Er moeten mensen zijn die leiders helpen bij het bepalen van de juiste prioriteiten.
  5. Evenwicht tussen eerlijkheid/standvastigheid en verbrokenheid/zachtmoedigheid. Verbrokenheid betekent het toegeven van ongelijk en het vragen van vergeving. Leiders moeten intimidatie kunnen weerstaan en geen ongezond laag zelfbeeld hebben, maar tegelijkertijd open en eerlijk durven zijn.
  6. Evenwicht in verband met de leer. Hier gaat het weer om belangrijke leerstellingen versus persoonlijke overtuigingen waar ruimte mogelijk is. Er is veel angst om samen te werken bij leiders omdat ze flexibel moeten zijn over hun persoonlijke overtuigingen. Maar het fundament blijft ongewijzigd. Als de wil er is, zijn er veel compromissen mogelijk wat persoonlijke en organisatorische principes en idealen betreft.
  7. Evenwicht in Godsbeeld. We kunnen veel doen om God te plezieren, maar we hebben altijd zijn genade nodig.
Het beeld van een zendingsleider is daarom het volgende: iemand die beheerst wordt door de Heilige Geest, niet alleen in zijn gevoelens en zijn persoonlijk geestelijk leven, maar ook in de details van zijn dagelijks leven en zendingsstrategie. Het is iemand die loyaliteit kan schepen tussen de leden van het lichaam van Christus om de wereldevangelisatie te volbrengen. De zes eigenschappen van de leider zijn:
  • Een leider heeft visie: wat moet er gedaan worden en hoe kom je daar? Droom grote dromen.
  • Een leider heeft fijngevoeligheid en begrip voor de positie en gevoelens van anderen. Het gaat om het karakter.
  • Een leider moet een gebedsmens zijn.
  • Een leider moet anderen bemoedigen: bij anderen moeten de hoge normen voor christelijk leven aangewakkerd worden. Elk corrigerend woord moet worden voorafgegaan door vele woorden van bemoediging.
  • Een leider heeft een hoog peil van communicatie: binnen de eigen organisatie, maar ook om de nood van de wereld in de kerk bekend te maken.
  • Een leider moet een lezer zijn. Dat kan ik als schrijver van dit blog natuurlijk alleen maar beamen :-)
In hoofdstuk vier gaat het over mobiliseren voor zending. Want het gaat er niet alleen om dat je zelf enthousiast wordt voor zending, maar ook de rest van de kerk. Iedereen die Jezus liefheeft kan gebruikt worden voor de zending. Binnen Operatie Mobilisatie zijn tienduizenden jongeren gemobiliseerd voor korte of langere tijd in de zending. Verwer onderscheidt zes principes om effect te mobiliseren voor zending.
  1. Wandelen met God. De eerste prioriteit is ook hier weer: God kennen, met Jezus wandelen en dagelijks de leiding van de Heilige Geest ontvangen. De Heilige Geest is het hoofd van de zending. En gebed is het hart van alle actie. In Mattheüs 9:37-38, de beroemde passage over de velden die wit zijn om te oogsten, zegt Jezus na die constatering: “Bid dan…”. Mobiliseren voor zending begint op je knieën.
  2. Pak wereldevangelisatie zelf op. Vaak wordt dit als een taak van anderen gezien, maar ieder moet het zelf oppakken. Dat betekent eigen prioriteiten stellen en persoonlijke doelstellingen ontwikkelen. Maar ook organisaties moeten beleid ontwikkelen en de kosten berekenen. Wees realistisch, maar ook moedig.
  3. Ontwikkel meer kennis over wereldzending. De hoeveelheid materialen hierover zou vertienvoudigd moeten worden. Vooral informatie over de mogelijkheden voor nieuwe werkers is nodig. Dat vergt veel correspondentie met veel organisaties. Mensen moeten de informatie in handen kunnen krijgen zodat ze de open deuren gaan zien. Belangrijk is ook dat de informatie correct is: de statistieken moeten kloppen, verhalen over grote gebeurtenissen tijdens evangelisatie-acties moeten controleerbaar en waar zijn. Onjuiste informatie zorgt voor een gebrek aan vertrouwen in zendingsbewegingen. Informatie-uitwisseling zal organisaties dichter tot elkaar brengen, zeker als er onderling respect is (Filippenzen 2:3).
  4. De beschikbare middelen gebruiken. Er is onwaarschijnlijk veel materiaal beschikbaar, en dat mag nog meer zijn. Want elke kans om te mobiliseren voor wereldevangelisatie moet gebruikt worden. Mensen raken geïnteresseerd in wereldevangelisatie en daarna kunnen ze worden meegenomen naar een zendingsconferentie. Ook hierbij geldt: heb respect voor de verschillen en sla bruggen tussen organisaties. Beperk de informatie niet. Verder zullen mensen die geïnteresseerd zijn in zending moeten overwegen een Bijbelschool te gaan volgen. Tot slot moet niet vergeten worden dat mobilisatie vooral nodig is om financiën te genereren; er is een groot gebrek aan concrete ondersteuning voor zendelingen. Heb respect voor de verschillende manieren van fondsenwerving van verschillende organisaties. Ook al is het niet jouw manier, dat maakt het nog niet ongeestelijk.
  5. Betrokkenheid bij plaatselijke gemeente. Wie mobiliseert moet aangesloten zijn bij een plaatselijke gemeente. Het valt niet mee dit op een goede manier in gemeentes te doen. Relaties kunnen onder druk komen te staan. Heb oog voor deze processen! Ook de ontvangst van terugkerende zendelingen in gemeentes leidt nogal eens tot teleurstellingen. Het is een uitdaging voor gemeentes hier een goede houding in te vormen.
  6. Anderen betrekken bij evangelisatie en bediening. Er is geen onderscheid tussen evangelisatie vlakbij en ver weg. Mensen die een warm hart hebben voor wereldzending zullen ook betrokken zijn bij het bereiken van mensen in hun eigen omgeving. Een tussenvorm kan kortverband werk zijn. Na bijvoorbeeld een zomeractie kunnen mensen terugkomen als ondersteuners van permanente zendelingen of ze krijgen een eigen roeping. Het is belangrijk om mensen naar een ander land te krijgen, om ervaring op te doen, want dat is onderdeel van Gods strategie. Betrokkenheid bij evangelisatie lokaal helpt om de scherpte te behouden voor wereldevangelisatie.
Kortom, het antwoord op de vraag: “Wat heeft mobiliseren voor zin?”, is het vrijmaken van duizenden uren gebed, financiën en arbeiders voor de oogst. Om gemeenten te stichten, ze tot volgelingen van Jezus te maken en ze in hun eigen cultuur te laten evangeliseren om daarna naar andere culturen te gaan. En dit alles om samen Hem voor eeuwig te verheerlijken.

Het vijfde hoofdstuk behandelt de vraag waar toekomstige zendelingen vandaan worden gehaald. Een discussiepunt is of het nog steeds nodig is om zendelingen vanuit de van oudsher zendende Westerse landen uit te zenden. Vaak wordt gezegd dat het efficiënter is om werkers uit eigen landen in te zetten, toerusting van westerlingen is duur en de kosten van levensonderhoud voor westerlingen ook.
Uiteindelijk gaat het om het inzetten van de juiste mensen op de juiste plaats. In veel landen is het goed dat het werk door christenen uit het eigen land wordt verricht, met name wanneer in die gebieden veel kerken aanwezig zijn en veel mensen gemobiliseerd kunnen worden: Zuid-India, Papoea Nieuw-Guinea, Kenia, Brazilië, etc. Maar in sommige bevolkingsgroepen is er nauwelijks een gemeente. Als er geen plaatselijke werkers zijn, is de kennis en ervaring van de van oudsher zendende landen nodig om in veeleisende situaties te worden ingezet. West-China, Afghanistan en andere landen zijn voorbeelden. IN andere landenkan de nationale kerk op culturele gronden de buren niet bereiken, bijvoorbeeld in Bangladesh waar de christenen voornamelijk uit ex-hindoes bestaan. Zij kunnen de moslims niet bereiken. Kortom, soms is het nodig inheemse werkers te ondersteunen, soms moeten zendelingen gestuurd worden en soms beide. Buitenlandse zendelingen moeten alleen naar landen met gevestigde kerken gaan als ze kunnen trainen of een bepaalde specialisatie hebben. Daarbij komt dat zendelingen hun keuzes voor een bepaalde plek nogal eens op subjectieve gronden bepalen: niet waar zij het hardst nodig zijn, maar op basis van getuigenissen van terugkerende zendelingen die doen voorkomen alsof de plek waar zij waren de meest onbereikte plek is. Vaak blijken er dan toch al meer christenen aanwezig te zijn. Jongeren uit het Westen moeten een bredere basistraining krijgen en beter geïnformeerd worden voordat ze hun keuze bepalen. Maar natuurlijk kan het goed zijn dat je toch een roeping krijgt voor een bepaald land. Wees je dan wel bewust van de consequenties voor het type werk dat je gaat doen. Zorg ervoor dat de werkers op de meest strategische positie komen te werken.
Er wordt weleens beweerd dat Westerse zendelingen cultureel ongevoelig zijn. En inderdaad is er vaak gebrek aan bescheidenheid, nederigheid en genade. De hoeveelheid bezittingen die Westerlingen meenemen kan de bevolking in verwarring brengen. Tijdens het selectieproces moet zichtbaar worden of men de houding van een dienstknecht heeft.
Ook de afhankelijkheid van Westers geld kan een probleem zijn. Kerken in zendingsgebieden zullen meer en meer hun eigen werkers moeten ondersteunen. Langzaam maar zeker zal de financiering van inheemse werkers door kerken uit het Westen moeten afnemen. Verwer heeft bedenkingen tegen het in het buitenland laten studeren van inheemse werkers. Hij ziet vaak dat mensen daarna niet meer in hun eigen cultuur kunnen aarden en soms zelfs hun zendingsbediening verliezen. Het verdient de voorkeur mensen de hoogst mogelijke opleiding die lokaal beschikbaar is te laten volgen.
Een laatste punt is het kostenplaatje. Er wordt nogal eens gezegd dat Westerse zendelingen te duur zijn en veel kerken klagen daarover. Aan de andere kant worden voorgangers soms wel goed beloond. Ook hoeven kortverbanders niet heel veel te kosten. Dat de kosten berekend moeten worden staat echter buiten kijf. Daarbij moet onder ogen worden gezien dat de kosten van levensonderhoud ook per land sterk verschillen, de opmerking dat inheemse werkers goedkoper zijn is dus niet per definitie waar. We moeten accepteren dat er grote investeringen nodig zijn om zendelingen voor te bereiden en uit te zenden. De gedachte dat het werken met inheemse werkers een wonder is dat met een kortere goedkopere weg verricht kan worden is een ernstige fout. Belangrijk is te zien dat de Grote Opdracht ons niet alleen oproept ons geld te geven, maar ook onszelf. Dat is niet altijd het meest voordelig, maar wel de grootste demonstratie van liefde.

Het zesde hoofdstuk behandelt het financiële aspect: waar moet het geld vandaan komen. Het krijgen van voldoende ondersteuning is één van de grootste struikelblokken voor het werk op het zendingsveld. Van zendelingen wordt vaak verwacht dat ze “uit geloof” leven, maar dat is een vals onderscheid: het geldt immers voor iedere christen.
De aanpak van het verkrijgen van ondersteuning verschilt nogal eens: alleen gebed, gebed en informatie geven (zoals Hudson Taylor) of gebed, informatie geven en om geld vragen (D.L. Moody). Praten over geld is niet ongeestelijk, maar het kennen van de Bijbelse principes is wel nodig. Neem bijvoorbeeld 1 Korintiërs 9:7-14, waarin staat dat een zendeling een aanstelling krijgt als arbeider voor het werk in het Koninkrijk. Je verdient je loon en je mag betaling verwachten: hetzij een salaris, hetzij gaven van anderen. Het is vaak moeilijk zendende kerken te overtuigen van de waarde van het investeren in dit soort werk. Aan de andere kant beslissen mensen soms dat ze zendeling worden zonder hun plaatselijke gemeente te informeren, waarna ze de kerk bekritiseren omdat die niet met geld over de brug komt. Het is belangrijk je plaatselijke gemeente te betrekken bij het ontwikkelen van je visie. Communicatie van die visie vergt tijd en inzet: ontwikkeling van materialen en het creëren van draagvlak. Maak duidelijk dat het gat om het redden van mensen die verloren gaan. Het blijft een lastige afweging om te bepalen hoeveel nadruk op het concreet vragen om geld moet liggen. Belangrijk is het besef dat het niet geestelijk is om te bidden om financiën. Maar bidden om geld moet met de juiste motieven gebeuren. Hebben we een last voor wereldevangelisatie? Is met de plannen rekening gehouden dat ze God eer zullen geven? En: ben je bereid je levensstijl te veranderen, zodat je eenvoudiger kunt leven? Kan je jezelf beperkingen opleggen? Na gebeden te hebben en actie ondernomen te hebben, moeten we alles aan God overlaten.
Kijkend naar het aspect van geven, is de passage in Handelingen 2 over de eerste gemeente confronterend. Er was daar zoveel liefde, dat men bereid was de eigen bezittingen te verkopen om anderen te ondersteunen. Zoveel liefde is er tegenwoordig maar weinig. Christenen vinden gemakkelijk een excuus voor het gebrek aan geld voor Gods werk. Er kon echter wel eens sprake zijn van een gebrek aan bewogenheid. God dringt bij ons aan op overvloedig geven. Maar veel gemeenteleden zijn bij collectes niet overvloedig, vaak omdat ze geen idee hebben wat hun geld kan doen. God wil dat er dingen gebeuren, maar hij stelt ons verantwoordelijk. Daarom zijn wij het die bepalen of er iets gebeurt of niet. Het gebrek aan financiën is een hoofdoorzaak voor het stagneren van het werk van God. Vaak is er niet eens voldoende geld om jongeren die beloofd hebben de zending in te gaan te begeleiden bij hun eerste stap in die richting. We hebben de materialen niet om hen te helpen hun belofte in daden om te zetten. Er is ook geen geld om potentiële zendingskandidaten te trainen. Er is te weinig geld voor zendelingen op het veld om hun werk effectief te kunnen doen. Er is geld nodig om de kerk in beweging te krijgen om zendelingen uit te zenden en om te bidden voor zendingswerk. Er moet geld beschikbaar komen opdat het evangelie de einden der aarde zal bereiken.


Het slothoofdstuk beschrijft de visie om 200.000 nieuwe zendelingen voor het nieuwe millennium beschikbaar te krijgen. Deze visie werd verwoord door de beweging “AD 2000 & beyond”. De website wordt niet meer bijgewerkt, maar het tekort aan zendelingen blijft, alleen al door de explosieve groei van de wereldbevolking. En in het bijzonder voor het 10/40 raam, de plek waar de meeste onbekeerde mensen wonen.
Het getal van 200.000 nieuwe zendelingen wordt gevormd door de omvang van de taak om de hele wereld met het evangelie te bereiken. Daarbij gaat het niet om 200.000 traditionele zendelingen. Ons denkbeeld over zendelingen moet op vier punten herzien worden, want anders onderschatten we hoeveel mensen nodig zijn om de gestelde doelen te behalen:
  • Allereerst keert een hoog percentage zendelingen van het veld terug, om allerlei redenen. Er is dan iemand anders nodig om hun plaats in te nemen. Gemiddeld blijft een zendeling 10 jaar op het veld.
  • In de tweede plaats gaan velen als tentenmakers naar het veld. Sommige tentenmakers gaan werken in het Koninkrijk, anderen hebben gewoon een baan in een ander land. Dit onderscheid is belangrijk bij het maken van een schatting van het aantal benodigde werkers. Als we nadenken over het aantal mensen dat we willen uitzenden om getuige te zijn, moeten we echter ook nadenken aan het aantal mensen dat ter ondersteuning nodig is: administrateurs, monteurs, IT’ers.
  • Velen gaan als zendeling naar bevolkingsgroepen die al bereikt zijn, waarschijnlijk geldt dit voor 80% van alle zendelingen. Een heroriëntatie is wenselijk, wat helpt is als doel te stellen om allen die zendelingen te ondersteunen die naar pioniergebieden gaan.
  • In de vierde plaats hebben we vaak een simplistisch idee van wat zendelingen doen. Belangrijk is echter dat ook sociaal-politieke betrokkenheid deel uitmaakt van onze christenplicht, naast evangelisatie. Een sociale bediening kan in veel gevallen deel uitmaken van de zendingsbediening. Maar onderzoek laat zien dat het voor de gemiddelde zendeling vaak moeilijk is tijd vrij te maken voor de verkondiging van het evangelie aan niet-christenen. Veel tijd gaat zitten in administratie, ondersteunend werk en noodhulp.
Er zijn dus veel menen nodig en als we alles willen doen wat in ambitieuze verklaringen staat, moeten we beginnen met het opbrengen van het nodige geld en de mensen. Anders gebeurt er niets. Het gaat niet om de details wie waarheen gaat, het gaat erom te beseffen dat het niet om 200.000 traditionele zendelingen gaat.

Wereldevangelisatie is niet alleen aan zendelingen gekoppeld, maar aan gemeentes en aan gemeentegroei. De dynamische combinatie van gemeentegroei en zendingswerk zal de doorbraak geven. Want elke gemeente kan groeien en zendelingen gaan uitzenden. Ook nieuwe gemeentes in zendingsgebieden kunnen dit.

Slechts een heel klein deel van het geld van christenen komt bij zendingswerk onder andere culturen terecht. Als we geloven dat het evangelie voor iedereen is, moet die houding veranderen. En dan helpt om de getallen in perspectief te zien. Als er 200.000 zendelingen nodig zijn, betekent dit dat 100.000 gemeentes nodig zijn. Voor West Europa zijn dit 4800 gemeentes, voor Neerland zouden dit 1000 gemeentes zijn. Kijkend naar grootte van de gemeentes betekent dit dat elke gemeente per 500 leden één zendeling uitzendt.

Het is nodig dat er in gemeentes een grotere echtheid ontstaat, christenen moet minder oppervlakkig worden en gehoor geven aan de uitdaging die God geeft. Verder zal er een genadevolle houding moeten ontstaan. Individuen en organisaties moeten ruimhartiger naar elkaar toe worden, anders wordt de visie nooit gerealiseerd. Verder is er meer discipline nodig in het bidden, bestuderen van het woord van God en brengen van financiële offers. Tenslotte moet onze creativiteit en visie niet gedood worden door negatieve gedachtes. God werkt vaak temidden van iets wat in onze ogen een warboel lijkt.

George Verwer - Voorbij de fijngrens. ISBN 9063310064