vrijdag, maart 30, 2012

Christelijk leiderschap - John Stott

John Stott is al lange tijd één van mijn favoriete schrijvers omdat hij in staat is complexe thema’s eenvoudig te verwoorden en in duidelijke taal een standpunt neerlegt, dat in staat is te overtuigen en ondanks de diepgang ervan relatief eenvoudig te begrijpen is. Daarbij gaat Stott geen controversieel thema uit te weg, hij lijkt ze zelfs op te zoeken, en hij legt vervolgens gezaghebbend uit wat de Bijbelse visie erop is.

In dit boek stelt Stott wederom niet teleur. Het is eenvoudigweg een briljant boek. Het boek draagt de titel “Christelijk leiderschap”, is redelijk kort (110 pagina’s) en gaat eigenlijk helemaal niet zo heel veel over leiderschap. Wat Stott doet is vooral beschrijven wat de kerk is, welke visie de kerk zou moeten hebben op de Drie-eenheid, de Heilige Geest en de Bijbel en als hij dat heeft gedaan vloeit daar vrij automatisch een visie op leiderschap uit voort, passend bij hetgeen hij daarvoor heeft beschreven. Stott beschrijft leiderschap niet als iets autonooms dat los van het wezen van de christelijke gemeente beschreven kan worden, maar als iets dat daaruit voortvloeit. Daarmee voorkomt hij dat hij modellen van leiderschap beschrijft die afbreuk zouden doen aan het wezen en het doel van de gemeente. Dat gevaar dreigt wanneer leiderschap als zelfstandig element wordt beschreven; dan ligt de focus op de leider. Maar de kerk is er niet voor de leider; de leider is er voor de kerk. Daarom besteed Stott alleen de laatste 20 bladzijden van zijn boek aan “modellen voor de bediening” en de andere bladzijden aan diverse cruciale thema’s.

Wat Stott doet lijkt daarmee op wat Bilezikian doet in een boek dat ik eerder besprak. Ook Bilezikian verdiept zich eerst in de betekenis van eenheid en gemeenschap, de betekenis van het offer van Jezus, de verlossing aan het Kruis en het doel van de gemeente dat daaruit voortvloeit. Pas in het derde deel van het boek gaat Bilezikian dan in hoe de leiders van de gemeente zich moeten gedragen – namelijk door de uitgangspunten van de gemeente te versterken en te ondersteunen en dit aan de gemeenteleden voor te leven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat beide auteurs de nadruk leggen op dienend leiderschap: ten dienste van het evangelie, in dienst van de Allerhoogste, de gemeente dienend, dienstbaar aan Gods kudde. Geen ruimte voor ego’s dus!

Dit boek is opgebouwd langs de lijn van de eerste vier hoofdstukken van de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. In feite zou je dit boek kunnen zien als een thematisch commentaar op dit deel van de eerste brief aan de Korintiërs. In deze vier hoofdstukken van de brief worden volgens Stott vijf thema’s beschreven die samen het fundament zijn voor een Bijbels visie op leiderschap, zoals dat ook door Jezus werd uitgelegd en uitgeleefd.

Thema 1: de tweeslachtigheid van de kerk (1 Korintiërs 1:1-17)
Het eerste thema is meteen heel actueel, namelijk het spanningsveld tussen wat de kerk zegt te zijn (het goddelijke ideaal: de bruid van Christus) en wat ze lijkt te zijn (de menselijke realiteit: de zondige, twistzieke, banale christelijke gemeenschap).
In de eerste verzen van dit hoofdstuk noemt Paulus zich een apostel van Christus, die schrijft aan de gemeente van God in Korinte. Dat zijn eervolle kwalificaties. In het Nieuwe Testament wordt verwezen naar apostelen (afgezanten) van gemeenten en apostelen van Christus. Paulus noemt zichzelf apostel van Christus, en Stott beschrijft deze apostelen als een bijzondere groep mensen met drie eigenschappen:
  • persoonlijk uitgekozen, geroepen en aangesteld door Jezus zelf
  • ooggetuige van de historische Jezus (ook Paulus, zie 1 Korintiërs 15:8-9)
  • de belofte ontvangen dat zij in het bijzonder geïnspireerd zouden worden door de Geest van de waarheid.
Door deze drie kenmerken konden deze apostelen van Christus met gezag optreden en waren ze geschikt als auteurs van het Nieuwe Testament. Zij schreven hun woorden niet namens zichzelf of namens de kerk, maar ze schreven aan de kerk uit naam van Christus. Daarom mogen we deze teksten beschouwen als het Woord van God. Vandaag de dag zijn er misschien mensen met een apostolische bediening, maar zeker geen apostelen van Christus meer. Daarom kunnen er ook geen woorden aan het Nieuwe Testament worden toegevoegd.
Paulus noemt de gemeente van Korinte de gemeente van God. Deze kleine groep mensen in een heidense stad, vol tempels met afgoden en een losbandig leven, vormden de goddelijke gemeenschap temidden van de aardse gemeenschap. Daarom is er een tweeslachtigheid in de gemeente: in de plaats van functioneren (aarde en hemel) en in de heiliging (de bestaande en de toekomstige, “geheiligd door Christus” en “geroepen om zijn heiligen te zijn”). We leven tussen twee tijdperken in, tussen de komst van Christus en zijn wederkomst, tussen het bestaande en het komende Koninkrijk.
In het vervolg van het eerste hoofdstuk doet Paulus drie dingen:
  1. Hij groet de gemeente en benadrukt haar heiligheid (1 Korintiërs 1:1-3). De gemeente is nu al heilig, maar ook nog niet: zij wordt geroepen tot heiligheid. En dat geldt voor allen die tot de gemeente behoren, waar dan ook.
  2. Hij dankt God voor de gemeente en benadrukt de gaven die de gemeente ontvangen heeft (1 Korintiërs 1:4-9). Ondanks de vele tekortkomingen van de gemeente begint Paulus positief, hij is dankbaar voor de gemeente en benadrukt dat de gemeente buitengewoon veel genade ontvangen heeft en rijk is in Christus. Toch ziet de gemeente vol verlangen uit naar de komst van Christus; de gemeente is dus volmaakt maar toch ook weer niet.
  3. Hij doet een beroep op de gemeente met nadruk op het begrip ‘eenheid’(1 Korintiërs 1:10-17). Het derde dualistische element is dat de gemeente een eenheid is, maar toch verdeeld. Daarom roept Paulus de gemeente op om één te zijn, en hij doet dat in de naam van “onze Heer Jezus Christus”, oftewel de Naam die alle christenen aanroepen. Het blijkt dat de gemeente verdeeld was geraakt door persoonsverheerlijking en door trots. Paulus stelt een aantal suggestieve vragen die allemaal met “nee” beantwoord moeten worden: is Christus verdeeld, is Paulus gekruisigd, bent u in de naam van Paulus gedoopt? De verdeeldheid in Korinte zou aantasting van de essentiële punten van het evangelie tot gevolg hebben, namelijk de ontkenning van het feit dat er slechts één Christus is, die voor ons gekruisigd is en in wiens naam we gedoopt zijn. Als de kerk verdeeld is, wordt dit alles op het spel gezet. Het gaat er immers niet om door wie je gedoopt bent, zoals de Korintiërs zeiden, maar in wiens Naam je bent gedoopt. Wie er doopt is onbelangrijk, zoals Paulus ook aangeeft.
Kortom, christenen zijn geen perfectionisten die dromen van een volmaakte kerk op deze aarde. Hoewel de zoektocht naar echtheid en zuiverheid in de kerk terecht is. Toch kan niemand die bewerkstelligen, het zal pas ontstaan bij de wederkomst van Christus. Maar christenen zijn ook geen defaitisten, die allerlei dwalingen en misstanden in de kerk zomaar dulden. Zonde en dwaling in de kerk moet onderkend worden en niet getolereerd. Deze zaken mogen niet vergoelijkt worden. We leven in het moeizame spanningsveld tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’. Pas bij de wederkomst van Christus zal het ideaal werkelijkheid worden en alle twijfel ophouden te bestaan.

Thema 2: Kracht door zwakheid (1 Korintiërs 1:18 – 2:5)
Samen met de teksten in 2 Korintiërs 4:7 en 12:9 maakt Paulus acht verwijzingen naar het woord ‘kracht’: de kracht van God, de kracht van Christus, de kracht van het kruis en de kracht van de Geest. De verwijzing naar kracht en macht is actueel en het wordt overal in de wereld nagestreefd: in de politiek, in conflicten, in het zakenleven en helaas ook in de kerk (machtsstrijd in de hiërarchie, tussen gemeenschappen en op de kansel). Stott is huiverig voor de hedendaagse evangelische honger naar macht en naar de kracht van de Heilige Geest. Gaat het dan om de kracht om te getuigen, de kracht om in nederigheid dienstbaar te zijn of is het toch een dekmantel voor persoonlijke ambitie, voor het ego, voor het kunnen manipuleren, indruk maken en overheersen? Daarom staat het Nieuwe Testament vol waarschuwingen voor het gebruik en misbruik van macht. Jezus legt de nadruk op nederigheid en dienstbaarheid bij leiderschap (Marcus 10:42 e.v.). Het centrale thema van de brieven aan de Korintiërs is dan ook ‘kracht door zwakheid, goddelijke kracht door menselijke zwakheid’.
Paulus behandelt drie voorbeelden van dit principe:
  • Kracht door zwakheid in het evangelie zelf (1 Korintiërs 1:17-25). Want de zwakheid van het kruis is de kracht van God. Paulus kiest voor het beeld van het kruis in plaats van maatschappelijke filosofie en welsprekendheid om zijn boodschap te brengen. De mens kan uit zichzelf niet tot God komen. Ten eerste is God eeuwig en zijn wij sterfelijk. Ten tweede is God heilig en wij zondaars. Maar God nam het initiatief om te doen wat mensen niet kunnen, namelijk de kloof tussen Hem en ons overbruggen. Het heeft God behaagd door de dwaasheid van het evangelie gelovigen te redden. Paulus wijst erop dat de mensheid wonderen (macht) zoekt of wijsheid, in feite de afgoden van deze tijd. Maar er wordt een gekruisigde Christus verkondigd, een struikelblok voor hen die macht verlangen omdat de machtigen zichzelf kunnen redden. Het kruis laat zien dat dat onmogelijk is. Het kruis is ook een dwaasheid voor de wijzen, de intelligentsia kan het niet bevatten. Maar voor gelovigen is het de kracht van God (Hij verlost mensen die dat zelf niet kunnen) en de wijsheid van God (God lost ons probleem op, maar ook dat van Zichzelf: nu is Hij én rechtvaardig (Hij straft het kwaad), én een Verlosser).
  • Kracht door zwakheid in de mensen in Korinte die zich bekeerd hadden (1 Korintiërs 1:26-31). Want God had zwakke mensen uitgekozen om de sterke te beschamen. God kiest zwakke en onbeduidende mensen uit, geen mens kan zich tegenover God op iets beroemen (vers 29). Zoals in vers 30 staat: doordat Christus onze wijsheid is geworden, worden wij rechtvaardig (het verleden), heilig (het heden, onze heiliging) en verlost (de toekomst, onze verheerlijking). Dit alles wil niet zeggen dat God geen mensen verlost die welgesteld of in sociaal opzicht vooraanstaand zijn; Paulus zelf is een voorbeeld van zo iemand. Maar als de sterken verlost willen worden, zullen ze hun zwakheid moeten erkennen, want anders kan Gods genade hen niet bereiken.
  • Kracht door zwakheid in Paulus de evangelist (1 Korintiërs 2:1-5). Want de boodschap bewees zich “door de kracht van de Geest”. Paulus ging niet prat op wijsheid, gezag en macht. De culturele achtergrond van Korinte was echter dat retorica, het gebruik van welsprekendheid en bloemrijk taalgebruik, het liefst in openbare debatten, populair was. Maar Paulus wees dit af, hij gaf toe dat hij bang was en vertrouwde slechts op de kracht van God. De Heilige Geest neemt de woorden van de evangelist en brengt ze met kracht over in het hart, de ziel en de wil van de toehoorders, zodat ze zien en geloven. Dit betekent niet dat discussiëren verboden is of je je talenten niet mag aanspreken, maar het is de erkenning dat d mens geen zielen kan redden. Slechts de kracht van God kan dat.
Christenen hebben kortom een krachteloze boodschap (de gekruisigde Christus), verkondigd door zwakke predikers aan zwakke toehoorders (de maatschappelijk verguisden). Door deze drievoudige zwakte wordt de kracht van God gedemonstreerd. Christelijke leiders die in deze wereld nodig zijn weten dat de kracht van God niet met veel machtsvertoon naar voren gebracht wordt, maar dat deze getoond zal worden in hun zwakheid. Voor de volwassen christen is dat wijsheid.

Thema 3: De Heilige Geest en de Heilige Schrift (1 Korintiërs 2:6-16)
Dit gedeelte beschrijft de samenhang tussen de Geest en het Woord, tussen de Heilige Schrift en de Heilige Geest. De Heilige Schrift is eigenlijk het scheppende product van de Heilige Geest.
Deze passage begint met een uiteenzetting over wat wijsheid is. Er is één evangelie, de boodschap van de gekruisigde Christus, en elke christen kan volwassen worden in de wijsheid van God. Volwassenen in het geloof doorgronden de volheid van Gods reddingsplan, niet alleen het goede nieuws van de rechtvaardiging maar ook de verheerlijking. In een christelijke opvoeding, de volwassenwording, komt naar voren wat het kruis in zijn totaliteit met zich meebrengt. De machthebbers van deze wereld kennen die wijsheid niet. Want het menselijk verstand raakt de draad kwijt als het op zoek is naar God.
Binnen deze context geeft Paulus een uiteenzetting over de bediening van de Heilige Geest als bewerker van de goddelijke openbaring. de Geest wordt in vier fasen gepresenteerd: zoekend, openbarend, inspirerend en verlichtend. Hiermee wordt het verband tussen de Heilige Geest en de Heilige Schrift beschreven.
  • Zoekend (1 Korintiërs 2:10b-11). De Geest doorzoekt de diepten van God en kent Gods gedachten. De Geest is permanent op zoek, steeds de oneindigheid van God aan het onderzoeken. Maar de Geest doorgrondt ook alles, de Heilige Geest wordt op één lijn gesteld met het goddelijke eigen inzicht en begrip. Niemand kan God begrijpen dan God zelf. Alleen God kent God. De Heilige Geest heeft dus een uniek inzicht in God. Wat heeft de Geest vervolgens gedaan met deze kennis? Hij heeft die geopenbaard.
  • Openbarend (1 Korintiërs 2:10a, 12). Paulus benoemt dat de apostelen (het woordje “wij” in vers 12 verwijst evenals vers 10 specifiek naar de apostelen) Gods Geest hadden ontvangen om het heil te kunnen begrijpen. Zij konden dit dus verklaren, de schrijvers van de Bijbel konden op deze manier God en zijn verlossende werk leren kennen.
  • Inspirerend (1 Korintiërs 2:13). De apostelen spreken over wat zij hebben ontvangen. De zoekende Geest, die Gods verlossingsplan aan de apostelen openbaarde, maakt het vervolgens via hen aan andere mensen bekend. Gods waarheid is bedoeld om met anderen gedeeld te worden. Dat gebeurt “zoals de Geest het ons leert”, door mechanische inspiratie dus. Mechanische inspiratie wil niet zeggen dat er geen achterliggende, diepere betekenis aan de woorden in de Bijbel zit (afhankelijk van de gekozen stijlfiguur). Mechanische inspiratie is ook niet hetzelfde als woord voor woord dicteren, elke auteur in de Bijbel had zijn eigen woordgebruik en literaire stijl en behandelde sommige onderwerpen met nadruk. Deze eigenschappen werden niet ontkracht door het inspiratieproces. De openbarende God heeft de persoonlijkheid van menselijke auteurs niet verstikt. Mechanische inspiratie betekent ook niet dat elke Bijbeltekst ook uit zijn verband gerukt nog waar is (zoals de teksten van de tegenstanders van Job), maar wel dat waar is wat de Bijbel met nadruk stelt. Mechanische inspiratie betekent dus dat de woorden die de Heilige Geest door middel van de Bijbelse auteurs tot ons deed komen (waarbij het literaire genre, de eigenlijke fundamentele betekenis, de intentie van de schrijver en de context waarin ze voorkomen in ogenschouw moeten worden genomen) waar zijn en zonder enige onvolkomenheid. Het dubbele auteurschap van de Heilige Schrift en de betekenis van inspiratie is dat de Geest van God zijn boodschap overbracht door gebruik te maken van de woorden van de apostelen, zodat hun woorden tegelijkertijd die van Hem waren.
  • Verlichtend (1 Korintiërs 2:13b-16). De Heilige Geest is ook werkzaam in de mensen die de brieven ontvangen en lezen. In feite staat aan het eind van vers 13 dat geestelijke waarheden worden verklaard aan hen die de Geest bezitten. Daarmee is verlichting iets anders dan openbaring: verlichting is het wegnemen van bedekking aan de kant van de ontvanger, openbaring is het zorgdragen dat de boodschap wordt uitgezonden (ook al kan de ontvanger het nog niet begrijpen). Het maakt volgens de verzen 14 en 15 groot verschil of iemand de Geest bezit of niet; het is het verschil tussen wel en niet kunnen beoordelen; tussen het beoordelen dat iets dwaasheid is of wijsheid. Men begrijpt iets wat voordien nooit begrepen werd, al kunnen anderen je niet meer goed volgen.
Het treurige is dat christenen het desondanks vaak met elkaar oneens zijn. Stott denkt dat dit verbetert als aan de volgende vijf voorwaarden wordt voldaan:
  1. Wij moeten het opperste gezag van de Schrift aanvaarden. De kerken die dat doen, zijn het naar de mening van Stott voor 90% met elkaar eens. Veel scheiding ontstaat wanneer kerken aan tradities of maatschappelijke opvattingen evenveel gewicht toekennen als aan de Schrift zelf.
  2. Wij moeten bedenken dat het belangrijkste doel van de Schrift is om te getuigen dat Jezus Christus redder van zondaars is. Als het gaat om de fundamentele waarden van Christus en zijn verlossingswerk is de Schrift helder. Over ander, minder belangrijke zaken, moeten we elkaar ruimte geven.
  3. We moeten solide uitgangspunten ontwikkelen om de Bijbel te interpreteren. Het zal blijken dat de Schrift ons de juiste richting opstuurt.
  4. We moeten de Schrift gezamenlijk bestuderen. We moeten dit vooral met mensen uit andere culturen doen. God wil dat zijn Woord in de gemeenschap wordt geïnterpreteerd, Paulus zij al dat wij “met alle heiligen” de lengte, breedte, hoogte en diepte van Gods liefde zouden kunnen begrijpen (Efeziërs 3:18)
  5. We moeten de Bijbelteksten benaderen met een nederig, ontvankelijk en onbevooroordeeld hart.
Gelet op de viervoudige rol van de Heilige Geest vraagt het van ons om de Schrift ook te onderzoeken samen met de Geest. Het Woord blijft een dode letter, tenzij de Geest het tot leven brengt.

Thema 4: De kerk en de drie-eenheid (1 Korintiërs 3)
In het derde hoofdstuk van Korintiërs komt Paulus terug op het verwijt van verdeeldheid en jaloezie. Volgens Paulus zouden de Korintiërs, als ze een juiste visie op de gemeente zouden hebben, ook een juiste visie op hun leiders hebben. Maar omdat ze nog niet echt volwassen geestelijke mensen zijn, kunnen ze ook de geestelijke waarheden niet doorgronden. Paulus maakt dat duidelijk door te zeggen dat de Korintiërs nog niet toe zijn aan vast voedsel, maar aan melk. En melk is voedsel dat al door een ander verteerd is. Ook in de gemeentes vandaag zijn velen op zoek naar voorgekauwd voedsel, in plaats van steviger kost. Melk is de waarheid over verlossing, vast voedsel is het inzicht dat het hele christenleven op het kruis gebaseerd is en dat we dichter betrokken raken bij de volheid van de dingen die uit het kruis voortvloeien. Je kunt de volwassenheid echter ook meten aan het gedrag van mensen, en de Korintiërs waren afgunstig en jaloers. Hun gedrag was werelds en vleselijk, niet geestelijk.
Christelijke leidinggevenden van nu zouden het als hun doel moeten zien om iedereen tot volwassenheid in Christus te brengen, zoals Paulus het ook formuleerde (Kolossenzen 1:28-29).
Het verwijt dat de Korintiërs een foute visie op de kerk hebben wordt toegelicht aan de hand van drie metaforen van de gemeente.
  1. Gods akker (1 Korintiërs 3:5-9b). Paulus benadrukt dat de Korintiërs door dienaren tot geloof waren gekomen (zij hoefden niet in de dienaren te geloven en hadden ook niet van hen het geloof ontvangen). In plaats van dienaren op te hemelen, zoals de Korintiërs deden, benadrukt Paulus hun nederige status: deze mensen waren instrumenten, zij waren slechts tussenpersonen en ze deden alleen maar wat de Heer hen opdroeg. In de taken komt dit tot uitdrukking: voor een goede oogst moet gezaaid worden, water worden gegeven en het zaad moet uitspruiten. Zaaien en besproeien is niet ingewikkeld en vereist geen vakkennis, maar het is de groeikracht die relevant is, en die komt van God. Op Gods akker (de kerk) zijn Gods daden het allerbelangrijkst. God verdeelt het werk dat gedaan moet worden, Hij geeft de wasdom en Hij beloont de arbeiders. Aan de leidinggevenden komt geen eer toe, zij ontvangen hun beloning later. Het is onverstandig een concurrentiestrijd te laten ontstaan.
  2. Gods bouwwerk (1 Korintiërs 3:9b-16). Ook in deze metafoor geeft Paulus aan wat het betekent om medewerkers in dienst van God te zijn. Het gaat om een samenwerkend team dat een gemeenschappelijk doel nastreeft. Van een bouwwerk is het fundament cruciaal, en dat is de gekruisigde Christus. Paulus heeft die verkondigd. Anderen bouwen daarop verder. Deze bouwers moeten wel opletten hoe zijn bouwen, want zij moeten het fundament met rust laten dat er al ligt: Jezus Christus zelf. Verder moeten zij rekening houden met het soort materiaal waarmee gebouwd wordt: de waarachtige christelijke leer die onveranderd zal blijven bij de dag des oordeels (goud, zilver en edelstenen) of de leer van valse profeten en wereldse wijsheid (gesymboliseerd door goedkope materialen die snel stuk gaan).
    Het standpunt van Stott is dat als hier wordt gesproken van redding “als door vuur heen”, dat dit niet gaat om de gelovigen (en dus niet naar het vagevuur verwijst), maar wijst op leraren en mensen die kerkelijk onderricht geven. Als zij bouwen met goedkope materialen, betalen zij daarvoor de prijs maar ze worden zelf gered. Het werk van de christelijke bediening van onderricht kan de kerk zegen brengen of schade, niet alleen op aarde maar voor eeuwig.
  3. Tempel van God (1 Korintiërs 3:16-17). Een tempel is natuurlijk ook een bouwwerk, maar hier heeft Paulus het heilige der heiligen voor ogen. Het belang van de Tempel in het Oude Testament was dat God daar woonde. In het Nieuwe Testament woont God in de individuele christen (1 Korintiërs 6:19), de plaatselijke gemeente (1 Korintiërs 3:16) en de wereldwijde kerk (Efeziërs 2:22). Vanwege het geheiligde karakter van de gemeente mag deze op geen enkele wijze onteerd worden (door afgunst, rivaliteit, valse leer of onzedelijkheid), in feite is dit heiligschennis. De gemeente te gronde richten is een ernstige overtreding, een actie tegen God.
In deze beschrijvingen van de gemeente wordt de drie-eenheid zichtbaar: zij heeft haar bestaan en groei aan God de Vader te danken, zij is gebouwd op het fundament van God de zoon en zij wordt bewoond door God de Heilige Geest. In de gemeenschap komt de drie-eenheid samen.
Voor de Korintiërs geldt dat zij in plaats van trots op hun leiders te zijn, zich moeten realiseren dat deze leiders aan hen toebehoorden. Maar uiteindelijk is er geen onderscheid tussen mensen in de kerk. Leiders mogen ook eigenlijk niet spreken van “mijn kerk”, “mijn mensen” of “mijn gemeente”. Zij zijn namelijk hun dienaars, en niet andersom. De kerk is geen menselijke organisatie, met mensen aan de top die hun gezag laten gelden en op een voetstuk worden geplaatst.

Thema 5: Modellen voor de bediening (1 Korintiërs 4)
Nadat Stott in de eerst vier thema’s het fundament heeft gelegd voor zijn visie op christelijk leiderschap, gaat hij in het laatste deel van het boek de diepte in. Over de rol en de bediening van leidinggevenden – voorgangers, ouderlingen, priesters, profeten, enzovoort – bestaat veel verwarring. Eigenlijk is de kerk steeds heen en weer geslingerd tussen klerikalisme (waarbij de geestelijkheid op een voetstuk wordt geplaatst) en anti-klerikalisme (waarbij ze er weer af worden gegooid). De laatste jaren hebben veel kerken de visie van de bediening voor elk gemeentelid overgenomen. Dat stelt op nieuw vragen over de rol van de geestelijkheid.
In het vierde hoofdstuk van de eerste Korintiërsbrief werkt Paulus vier wezenlijke kenmerken van het bedieningswerk uit. Omdat hij de gemeente roept hem na te volgen (1 Korintiërs 4:16) zijn deze kenmerken van toepassing op allen die in de bediening staan.
  1. Pastors zijn de dienaren van Christus (1 Korintiërs 4:1a), het zijn de ondergeschikten (letterlijke vertaling) van Christus. Essentieel voor elk christelijk leiderschap is een ootmoedige, persoonlijke relatie met Jezus Christus, uitgedrukt in dagelijks gebed en plichtsvervulling in liefde voor Hem. Bovendien zijn leidinggevende verantwoording schuldig aan Christus voor hun bediening. Dat de Heer over de bediening oordeelt is enerzijds een troost (oordelen van mensen raken je niet c.q. er is uitstel van oordeel) en anderzijds vraagt dit heel veel (want Christus stelt hoge eisen).
  2. Pastors zijn de rentmeesters van de openbaring (1 Korintiërs 4:1b-2), over “de geheimen van God” oftewel de waarheden over Christus, zijn verlossingswerk en het opnemen van Joden en niet-Joden in het Lichaam van Christus. Praktisch betekent dit dat het gaat om het leren wat in de Heilige Schrift aan leidinggevenden is toevertrouwd, niet om de boodschap die wordt uitgedragen te bedenken of te formuleren. Er zijn tegenwoordig veel ontrouwe rentmeesters in de kerk, zij wijzen het gezag van het Woord af, bestuderen het onvoldoende, wijzigen de betekenis ervan of leven in ongehoorzaamheid aan het Woord. Er is geen vrijheid om de boodschap op eigen houtje uit te dokteren of uit te kiezen.
  3. Pastors zijn het schuim der aarde (1 Korintiërs 4:8-13). Paulus vergelijkt de bediening met een arena, waarin mensen voor de wilde dieren worden geworpen, met een keuken (uitvaagsel = vuilnis op de grond of in de kookpot) en met uitschot dat uit de maatschappij wordt verwijderd. Paulus beschrijft vervolgens de ontberingen die hij heeft moeten doorstaan en hij sluit in feite aan bij de woorden van Jezus “Wee jullie, wanneer alle mensen lovend over je spreken”(Lucas 6:26). Stott waarschuwt dan ook voor het brengen van een ‘populair’ evangelie, met compromissen. Het evangelie is echter aanstootgevend, omdat het kosteloos het eeuwige leven aanbiedt waar wij zelf geen bijdrage aan kunnen leveren (en dat ons trotse mensen tegen de borst), omdat het Jezus Christus als de enige weg aanbiedt (wat de mensen in onze pluralistische samenleving een doorn in het oog is) en omdat het vraagt om heilig leven (en dat eisenpakket is ons vaak te hoog). Het kruis is een struikelblok vanwege deze drie belemmeringen – het gratis geschenk, de exclusiviteit en de morele ethiek.
  4. Pastors zijn vaders van de kerkelijke familie (1 Korintiërs 4:14-21). Paulus stelt uiteindelijk de Korintiërs gerust, hij was hard en confronterend maar dat was omdat hij hun vader was, waarmee hij zijn liefde voor de Korintiërs uitdrukt. De belangrijkste eigenschap van christelijk leiderschap is zachtmoedigheid, we moeten liefhebbende vaders en moeders van de kerkelijke familie zijn en geen onverbiddelijke handhavers van tuchtmaatregelen (hoewel er wel plaats voor tucht moet zijn).
In de concluderende bladzijden van dit boek stelt Stott de vraag “Christus of de cultuur?”. Hij stelt vast dat bij veel leiders in de christelijke gemeenschap de alleenheerschappij de boventoon voert en dat er weinig liefde en zachtmoedigheid is. Ons leiderschapsmodel richt zich te vaak naar de ontwikkelingen in de maatschappij, maar die cultuurmodellen zijn onverenigbaar met de opdracht van dienstbaarheid die Jezus leerde en voorleefde. De gemeenschappelijk noemer is steeds nederigheid: nederigheid tegenover Christus (wiens ondergeschikten wij zijn), tegenover de Schrift (waar we rentmeesters van zijn), tegenover de wereld (waar we tegenwerking van kunnen verwachten) en tegenover de gemeenteleden (die we moeten liefhebben).

Al met al een indrukwekkend boek van Stott, dat dwingt tot herlezen om het te doorgronden en dat het verlangen tot het uitoefenen van de bediening op de door hem geanalyseerde wijze losmaakt.

Sneuper


Christelijk leiderschap – John Stott. Uitgeverij Novapres, ISBN 9063182732

dinsdag, maart 27, 2007

Voorbij de fijngrens - George Verwer

Dit boekje van George Verwer, oprichter en directeur van Operatie Mobilisatie, OM, is al wat ouder. Ook is het niet zo dik. Het leest snel weg, maar is toch boeiend: het geeft in kort bestek een aantal fundamentele inzichten over zending weer. Eigenlijk is dit ook een soort van geestelijk testament, net zoals de boeken van Stott (deze en deze) die ik eerder besprak. Het fijne van dit soort publicaties is dat de auteurs in grote lijnen samenvatten wat hun geestelijke overtuiging is geworden tijdens hun bediening zodat je een goed overzicht krijgt van wat hen ten diepste bezig houdt.

Interessant is ook dat Verwer, net als de boeken van Kurosaki en Bilezikian die ik eerder besprak, hamert op eenheid en verdraagzaamheid tussen christenen. Net als Stott maakt hij onderscheid tussen essentiële en minder essentiële zaken en roept hij op niet te strijden over minder essentiële zaken maar de verschillen tussen kerken te respecteren. Dwars door alles heen klinkt zijn oproep om niet te treuzelen, maar te gaan en gehoorzaam te zijn aan de stem van God, die mensen roept om Hem te dienen, waar ook ter wereld.

De doelgroep van het boekje bestaat zowel uit de leiders van gemeentes van waaruit mensen worden uitgezonden als degenen die Gods stem om erop te gaan hebben gehoord, maar beter willen begrijpen wat dat betekent. Door het hele boek heen noemt Verwer tal van titels van relevante boeken die gebruikt kunnen worden om meer te lezen over wat hij aangeeft.

Het vertrekpunt van Verwer is het besef dat de genade die wij hebben ontvangen van Christus, gedeeld moet worden met anderen, dat het erom gaat anderen te dienen en op te bouwen. Het vereist een genadevolle, ruimhartige houding van ons die eenheid brengt en geen verdeeldheid. In zijn algemeenheid lijken christenen soms meer waarde te hechten aan minder belangrijke punten dan aan de eenheid en realiteit die we in Christus hebben. Verwer noemt een paar uitgangspunten waarin genade voor elkaar doorklinkt:
  • Hoffelijk over ons werk en dat van anderen spreken. Het is heel makkelijk om negatief te zijn over andere bedieningen of werkers. Met name leiders doen dat vaak. Het is belangrijk de feiten te kennen voordat er iets gezegd wordt, en niet af te gaan op geruchten. Het evenwicht tussen waarheid en liefde en lastig, maar onvoorzichtig spreken leidt tot grote schade. In het Lichaam van Christus ben je soms schuldig tot je onschuld bewezen is, in plaats van andersom. Maar er is niet alleen genadeloze kritiek, er is ook veel overdrijving. Het is belangrijk juiste gegevens te geven en geen fictie.
    Er zijn eigenlijk twee neigingen die genade in relaties torpederen. De ene is vergelijken (terwijl we allemaal uniek geschapen zijn), de andere is overheersen. Overheersen komt zelfs voor bij gemeentes die ooit een eigen weg zijn gegaan om zelf invulling te kunnen geven aan het gemeenteleven. Maar na verloop van tijd zijn zij soms onbuigzamer geworden dan hun oorspronkelijke gemeente.
    Op basis van Filippenzen 2 moeten we ruimhartiger worden en ook de acties en organisaties van anderen in het Lichaam accepteren. Zendingsleiders moeten positief zijn over de plannen van anderen, en ook meedragen in noden (financieel, praktisch en gebed)
  • Genade bij een echt meningsverschil, bijvoorbeeld over hoe invulling te geven aan de Grote Opdracht. Belangrijk is te beseffen dat er geen sprake is van of/of, maar van en/en: tentenmakers én fulltime zendelingen, mensen uit het Westen én lokale zendelingen. Maar ook de kwaliteiten van een zendeling kunnen tot meningsverschil leiden: alleen hooggekwalificeerden of onervaren kortverbanders? In feite zijn beide nodig en beide verdienen waardering
Iedere christen is geroepen om te getuigen. Iedereen moet invulling geven aan de Grote Opdracht. Getuigen is een kwestie van zijn en doen. Je bent getuige door het leiden van een godvruchtig leven, op de plek waar je bent. Maar het is niet de bedoeling dat "de einden der aarde" vergeten worden. Ook moet niet vergeten worden dat de belofte is dat dit gebeurt in "de kracht van de Heilige Geest". Het is de Heilige Geest die bepaalt hoe zendingswerk gedaan moet worden. Het betekent ook dat het werk gedaan wordt door mensen met hun zwakheden.
Wie reageert op het zendingsbevel moet twee manieren van denken en handelen ontwikkelen:
  • de vastbeslotenheid om op te staan en door te gaan na ontmoedigingen. Wie bij zending betrokken wordt krijgt te maken met fouten, mislukkingen en zonden. God zal je mislukkingen gebruiken om je terecht te wijzen en op te bouwen en mogelijk om je op een alternatief plan voor je elven te wijzen.
  • een pro-actieve houding ontwikkelen. Dat betekent: besluiten nemen en handelen. En het betekent ook niet teveel wachten en blijven denken en voelen. Dat maakt veel christenen passief. Er is een opdracht, een bevel en een roeping. Christenen moeten hun eigen verantwoordelijkheid op zich nemen en persoonlijk betrokken raken bij zending, wat hun plaats ook zal zijn. We moeten naar beste kunnen en op de meest strategische manier ons deel van de Grote Opdracht vervullen: als iemand die gaat of als iemand die steunt.
Wie de zending ingaat, zal de kosten moeten berekenen. Verwer geeft vier waarschuwingen:
  1. je zult vaak intens verdriet en veel teleurstellingen hebben
  2. je zult tegenover financiële druk, strijd en problemen komen te staan
  3. je zult ontdekken dat het eenvoudig is met een project te beginnen, maar ongelooflijk moeilijk het vol te houden
  4. je zult er achter komen dat in de christelijke wereld gemakkelijk bittere wortels opschieten, vooral als er geen geld meer is
Maar er is ook veel plezier en zendelingen weten als geen ander wat het is om uit genade te leven. Al met al wordt je geroepen om een beslissing te nemen, maar die beslissing neem je niet alleen. Die neem je door te bidden, te praten met anderen en je roeping stap voor stap te ontdekken. Iedereen is betrokken bij het bereiken van de einden der aarde, wat je speciale taak bij dat grote doel ook is.

Verwer signaleert een groot tekort aan leiders. Niet alleen bij christelijke organisaties, maar ook in de seculiere wereld is de behoefte aan leiders groot. Daarom is leiderschapstraining belangrijk. Leiderschapstraining begint met de jeugd.
Waar Verwer op hamert bij leiderschapstraining is de eigen geestelijke ontwikkeling van de leiders: leiders moeten vervolgens ook in hun relaties met anderen al het mogelijke doen om op te voeden, op te bouwen en menen te helpen om meer en meer gelijkvormig te worden aan Jezus Christus. Dus voor leiders geldt: "Wees vervuld met de Geest" (Efeziërs 5:18). Dit is de enige echt onmisbare eigenschap voor leiders. In het boek Handelingen blijkt dat het zendingswerk van de gemeente volledig onder de leiding van de Heilige Geest staat. Zo moet het ook zijn voor christelijke leiders; niet door het zoeken van steeds nieuwe ervaringen maar door het ervaren van de dagelijkse leiding van de Geest.

In het derde hoofdstuk gaat Verwer in op de harde werkelijkheid van leiders. Een eerste belangrijk aspect van leiderschap is het winnen van de loyaliteit van anderen. Loyaliteit is moeilijk, om verschillende redenen.
  1. Ten eerste is er veel dat de aandacht van christenen vraagt, en wereldevangelisatie dreigt slechts één van die dingen te worden, in plaats van hét belangrijkste.
  2. Ten tweede worden veel mensen aangetrokken door extreme theologie, die slechts één antwoord geeft op de problemen in de wereld.
Verder zal er een zekere mate van onderdanigheid nodig moeten zijn en een acceptatie van lijden. Het lijden van deze wereld beïnvloedt ook de kerk. Verder moeten leiders de moed hebben om aspecten van verdeeldheid in de kerk onder ogen te zien, en daar eerlijk over durven zijn. Er is nog veel menselijke dwaasheid in kerken en het is niet de verwachting dat dat op korte termijn verdwijnt. En natuurlijk staan leiders aan veel verleiding bloot, met name op het gebied van seksualiteit. Interessant is dat Verwer daarbij het boek van Perkins aanbeveelt, dat ik hier besprak. Van belang is ook dat leiders zich de beperkingen realiseren van hun eigen zwakheid en van hun medewerkers, waardoor het allemaal niet zo snel gaat als zij zouden willen.
Evenwicht in het leven van leiders is daarom belangrijk. Er zijn veel tegenstellingen te formuleren voor het leven van een leider. Verwer noemt er zeven.
  1. Evenwicht tussen geloof en gezond verstand: van zendingsleiders wordt vaak een roekeloos en gedurfd geloof verwacht, maar verantwoordelijkheid houdt ook bezinning realisme in.
  2. Evenwicht tussen discipline en vrijheid: Regels hebben een zeker belang, net als discipline. Maar leiders moeten letten op hun communicatie van de regels.
  3. Evenwicht tussen autoriteit en gemeenschap: Er moeten leiders met autoriteit zijn, maar ook toezicht op het gezag van een sterke leider.
  4. Het vaststellen van prioriteiten: evenwicht in het verdelen van de tijd tussen jezelf en anderen, familie en niet-familie, werk en vrije tijd. Er moeten mensen zijn die leiders helpen bij het bepalen van de juiste prioriteiten.
  5. Evenwicht tussen eerlijkheid/standvastigheid en verbrokenheid/zachtmoedigheid. Verbrokenheid betekent het toegeven van ongelijk en het vragen van vergeving. Leiders moeten intimidatie kunnen weerstaan en geen ongezond laag zelfbeeld hebben, maar tegelijkertijd open en eerlijk durven zijn.
  6. Evenwicht in verband met de leer. Hier gaat het weer om belangrijke leerstellingen versus persoonlijke overtuigingen waar ruimte mogelijk is. Er is veel angst om samen te werken bij leiders omdat ze flexibel moeten zijn over hun persoonlijke overtuigingen. Maar het fundament blijft ongewijzigd. Als de wil er is, zijn er veel compromissen mogelijk wat persoonlijke en organisatorische principes en idealen betreft.
  7. Evenwicht in Godsbeeld. We kunnen veel doen om God te plezieren, maar we hebben altijd zijn genade nodig.
Het beeld van een zendingsleider is daarom het volgende: iemand die beheerst wordt door de Heilige Geest, niet alleen in zijn gevoelens en zijn persoonlijk geestelijk leven, maar ook in de details van zijn dagelijks leven en zendingsstrategie. Het is iemand die loyaliteit kan schepen tussen de leden van het lichaam van Christus om de wereldevangelisatie te volbrengen. De zes eigenschappen van de leider zijn:
  • Een leider heeft visie: wat moet er gedaan worden en hoe kom je daar? Droom grote dromen.
  • Een leider heeft fijngevoeligheid en begrip voor de positie en gevoelens van anderen. Het gaat om het karakter.
  • Een leider moet een gebedsmens zijn.
  • Een leider moet anderen bemoedigen: bij anderen moeten de hoge normen voor christelijk leven aangewakkerd worden. Elk corrigerend woord moet worden voorafgegaan door vele woorden van bemoediging.
  • Een leider heeft een hoog peil van communicatie: binnen de eigen organisatie, maar ook om de nood van de wereld in de kerk bekend te maken.
  • Een leider moet een lezer zijn. Dat kan ik als schrijver van dit blog natuurlijk alleen maar beamen :-)
In hoofdstuk vier gaat het over mobiliseren voor zending. Want het gaat er niet alleen om dat je zelf enthousiast wordt voor zending, maar ook de rest van de kerk. Iedereen die Jezus liefheeft kan gebruikt worden voor de zending. Binnen Operatie Mobilisatie zijn tienduizenden jongeren gemobiliseerd voor korte of langere tijd in de zending. Verwer onderscheidt zes principes om effect te mobiliseren voor zending.
  1. Wandelen met God. De eerste prioriteit is ook hier weer: God kennen, met Jezus wandelen en dagelijks de leiding van de Heilige Geest ontvangen. De Heilige Geest is het hoofd van de zending. En gebed is het hart van alle actie. In Mattheüs 9:37-38, de beroemde passage over de velden die wit zijn om te oogsten, zegt Jezus na die constatering: “Bid dan…”. Mobiliseren voor zending begint op je knieën.
  2. Pak wereldevangelisatie zelf op. Vaak wordt dit als een taak van anderen gezien, maar ieder moet het zelf oppakken. Dat betekent eigen prioriteiten stellen en persoonlijke doelstellingen ontwikkelen. Maar ook organisaties moeten beleid ontwikkelen en de kosten berekenen. Wees realistisch, maar ook moedig.
  3. Ontwikkel meer kennis over wereldzending. De hoeveelheid materialen hierover zou vertienvoudigd moeten worden. Vooral informatie over de mogelijkheden voor nieuwe werkers is nodig. Dat vergt veel correspondentie met veel organisaties. Mensen moeten de informatie in handen kunnen krijgen zodat ze de open deuren gaan zien. Belangrijk is ook dat de informatie correct is: de statistieken moeten kloppen, verhalen over grote gebeurtenissen tijdens evangelisatie-acties moeten controleerbaar en waar zijn. Onjuiste informatie zorgt voor een gebrek aan vertrouwen in zendingsbewegingen. Informatie-uitwisseling zal organisaties dichter tot elkaar brengen, zeker als er onderling respect is (Filippenzen 2:3).
  4. De beschikbare middelen gebruiken. Er is onwaarschijnlijk veel materiaal beschikbaar, en dat mag nog meer zijn. Want elke kans om te mobiliseren voor wereldevangelisatie moet gebruikt worden. Mensen raken geïnteresseerd in wereldevangelisatie en daarna kunnen ze worden meegenomen naar een zendingsconferentie. Ook hierbij geldt: heb respect voor de verschillen en sla bruggen tussen organisaties. Beperk de informatie niet. Verder zullen mensen die geïnteresseerd zijn in zending moeten overwegen een Bijbelschool te gaan volgen. Tot slot moet niet vergeten worden dat mobilisatie vooral nodig is om financiën te genereren; er is een groot gebrek aan concrete ondersteuning voor zendelingen. Heb respect voor de verschillende manieren van fondsenwerving van verschillende organisaties. Ook al is het niet jouw manier, dat maakt het nog niet ongeestelijk.
  5. Betrokkenheid bij plaatselijke gemeente. Wie mobiliseert moet aangesloten zijn bij een plaatselijke gemeente. Het valt niet mee dit op een goede manier in gemeentes te doen. Relaties kunnen onder druk komen te staan. Heb oog voor deze processen! Ook de ontvangst van terugkerende zendelingen in gemeentes leidt nogal eens tot teleurstellingen. Het is een uitdaging voor gemeentes hier een goede houding in te vormen.
  6. Anderen betrekken bij evangelisatie en bediening. Er is geen onderscheid tussen evangelisatie vlakbij en ver weg. Mensen die een warm hart hebben voor wereldzending zullen ook betrokken zijn bij het bereiken van mensen in hun eigen omgeving. Een tussenvorm kan kortverband werk zijn. Na bijvoorbeeld een zomeractie kunnen mensen terugkomen als ondersteuners van permanente zendelingen of ze krijgen een eigen roeping. Het is belangrijk om mensen naar een ander land te krijgen, om ervaring op te doen, want dat is onderdeel van Gods strategie. Betrokkenheid bij evangelisatie lokaal helpt om de scherpte te behouden voor wereldevangelisatie.
Kortom, het antwoord op de vraag: “Wat heeft mobiliseren voor zin?”, is het vrijmaken van duizenden uren gebed, financiën en arbeiders voor de oogst. Om gemeenten te stichten, ze tot volgelingen van Jezus te maken en ze in hun eigen cultuur te laten evangeliseren om daarna naar andere culturen te gaan. En dit alles om samen Hem voor eeuwig te verheerlijken.

Het vijfde hoofdstuk behandelt de vraag waar toekomstige zendelingen vandaan worden gehaald. Een discussiepunt is of het nog steeds nodig is om zendelingen vanuit de van oudsher zendende Westerse landen uit te zenden. Vaak wordt gezegd dat het efficiënter is om werkers uit eigen landen in te zetten, toerusting van westerlingen is duur en de kosten van levensonderhoud voor westerlingen ook.
Uiteindelijk gaat het om het inzetten van de juiste mensen op de juiste plaats. In veel landen is het goed dat het werk door christenen uit het eigen land wordt verricht, met name wanneer in die gebieden veel kerken aanwezig zijn en veel mensen gemobiliseerd kunnen worden: Zuid-India, Papoea Nieuw-Guinea, Kenia, Brazilië, etc. Maar in sommige bevolkingsgroepen is er nauwelijks een gemeente. Als er geen plaatselijke werkers zijn, is de kennis en ervaring van de van oudsher zendende landen nodig om in veeleisende situaties te worden ingezet. West-China, Afghanistan en andere landen zijn voorbeelden. IN andere landenkan de nationale kerk op culturele gronden de buren niet bereiken, bijvoorbeeld in Bangladesh waar de christenen voornamelijk uit ex-hindoes bestaan. Zij kunnen de moslims niet bereiken. Kortom, soms is het nodig inheemse werkers te ondersteunen, soms moeten zendelingen gestuurd worden en soms beide. Buitenlandse zendelingen moeten alleen naar landen met gevestigde kerken gaan als ze kunnen trainen of een bepaalde specialisatie hebben. Daarbij komt dat zendelingen hun keuzes voor een bepaalde plek nogal eens op subjectieve gronden bepalen: niet waar zij het hardst nodig zijn, maar op basis van getuigenissen van terugkerende zendelingen die doen voorkomen alsof de plek waar zij waren de meest onbereikte plek is. Vaak blijken er dan toch al meer christenen aanwezig te zijn. Jongeren uit het Westen moeten een bredere basistraining krijgen en beter geïnformeerd worden voordat ze hun keuze bepalen. Maar natuurlijk kan het goed zijn dat je toch een roeping krijgt voor een bepaald land. Wees je dan wel bewust van de consequenties voor het type werk dat je gaat doen. Zorg ervoor dat de werkers op de meest strategische positie komen te werken.
Er wordt weleens beweerd dat Westerse zendelingen cultureel ongevoelig zijn. En inderdaad is er vaak gebrek aan bescheidenheid, nederigheid en genade. De hoeveelheid bezittingen die Westerlingen meenemen kan de bevolking in verwarring brengen. Tijdens het selectieproces moet zichtbaar worden of men de houding van een dienstknecht heeft.
Ook de afhankelijkheid van Westers geld kan een probleem zijn. Kerken in zendingsgebieden zullen meer en meer hun eigen werkers moeten ondersteunen. Langzaam maar zeker zal de financiering van inheemse werkers door kerken uit het Westen moeten afnemen. Verwer heeft bedenkingen tegen het in het buitenland laten studeren van inheemse werkers. Hij ziet vaak dat mensen daarna niet meer in hun eigen cultuur kunnen aarden en soms zelfs hun zendingsbediening verliezen. Het verdient de voorkeur mensen de hoogst mogelijke opleiding die lokaal beschikbaar is te laten volgen.
Een laatste punt is het kostenplaatje. Er wordt nogal eens gezegd dat Westerse zendelingen te duur zijn en veel kerken klagen daarover. Aan de andere kant worden voorgangers soms wel goed beloond. Ook hoeven kortverbanders niet heel veel te kosten. Dat de kosten berekend moeten worden staat echter buiten kijf. Daarbij moet onder ogen worden gezien dat de kosten van levensonderhoud ook per land sterk verschillen, de opmerking dat inheemse werkers goedkoper zijn is dus niet per definitie waar. We moeten accepteren dat er grote investeringen nodig zijn om zendelingen voor te bereiden en uit te zenden. De gedachte dat het werken met inheemse werkers een wonder is dat met een kortere goedkopere weg verricht kan worden is een ernstige fout. Belangrijk is te zien dat de Grote Opdracht ons niet alleen oproept ons geld te geven, maar ook onszelf. Dat is niet altijd het meest voordelig, maar wel de grootste demonstratie van liefde.

Het zesde hoofdstuk behandelt het financiële aspect: waar moet het geld vandaan komen. Het krijgen van voldoende ondersteuning is één van de grootste struikelblokken voor het werk op het zendingsveld. Van zendelingen wordt vaak verwacht dat ze “uit geloof” leven, maar dat is een vals onderscheid: het geldt immers voor iedere christen.
De aanpak van het verkrijgen van ondersteuning verschilt nogal eens: alleen gebed, gebed en informatie geven (zoals Hudson Taylor) of gebed, informatie geven en om geld vragen (D.L. Moody). Praten over geld is niet ongeestelijk, maar het kennen van de Bijbelse principes is wel nodig. Neem bijvoorbeeld 1 Korintiërs 9:7-14, waarin staat dat een zendeling een aanstelling krijgt als arbeider voor het werk in het Koninkrijk. Je verdient je loon en je mag betaling verwachten: hetzij een salaris, hetzij gaven van anderen. Het is vaak moeilijk zendende kerken te overtuigen van de waarde van het investeren in dit soort werk. Aan de andere kant beslissen mensen soms dat ze zendeling worden zonder hun plaatselijke gemeente te informeren, waarna ze de kerk bekritiseren omdat die niet met geld over de brug komt. Het is belangrijk je plaatselijke gemeente te betrekken bij het ontwikkelen van je visie. Communicatie van die visie vergt tijd en inzet: ontwikkeling van materialen en het creëren van draagvlak. Maak duidelijk dat het gat om het redden van mensen die verloren gaan. Het blijft een lastige afweging om te bepalen hoeveel nadruk op het concreet vragen om geld moet liggen. Belangrijk is het besef dat het niet geestelijk is om te bidden om financiën. Maar bidden om geld moet met de juiste motieven gebeuren. Hebben we een last voor wereldevangelisatie? Is met de plannen rekening gehouden dat ze God eer zullen geven? En: ben je bereid je levensstijl te veranderen, zodat je eenvoudiger kunt leven? Kan je jezelf beperkingen opleggen? Na gebeden te hebben en actie ondernomen te hebben, moeten we alles aan God overlaten.
Kijkend naar het aspect van geven, is de passage in Handelingen 2 over de eerste gemeente confronterend. Er was daar zoveel liefde, dat men bereid was de eigen bezittingen te verkopen om anderen te ondersteunen. Zoveel liefde is er tegenwoordig maar weinig. Christenen vinden gemakkelijk een excuus voor het gebrek aan geld voor Gods werk. Er kon echter wel eens sprake zijn van een gebrek aan bewogenheid. God dringt bij ons aan op overvloedig geven. Maar veel gemeenteleden zijn bij collectes niet overvloedig, vaak omdat ze geen idee hebben wat hun geld kan doen. God wil dat er dingen gebeuren, maar hij stelt ons verantwoordelijk. Daarom zijn wij het die bepalen of er iets gebeurt of niet. Het gebrek aan financiën is een hoofdoorzaak voor het stagneren van het werk van God. Vaak is er niet eens voldoende geld om jongeren die beloofd hebben de zending in te gaan te begeleiden bij hun eerste stap in die richting. We hebben de materialen niet om hen te helpen hun belofte in daden om te zetten. Er is ook geen geld om potentiële zendingskandidaten te trainen. Er is te weinig geld voor zendelingen op het veld om hun werk effectief te kunnen doen. Er is geld nodig om de kerk in beweging te krijgen om zendelingen uit te zenden en om te bidden voor zendingswerk. Er moet geld beschikbaar komen opdat het evangelie de einden der aarde zal bereiken.


Het slothoofdstuk beschrijft de visie om 200.000 nieuwe zendelingen voor het nieuwe millennium beschikbaar te krijgen. Deze visie werd verwoord door de beweging “AD 2000 & beyond”. De website wordt niet meer bijgewerkt, maar het tekort aan zendelingen blijft, alleen al door de explosieve groei van de wereldbevolking. En in het bijzonder voor het 10/40 raam, de plek waar de meeste onbekeerde mensen wonen.
Het getal van 200.000 nieuwe zendelingen wordt gevormd door de omvang van de taak om de hele wereld met het evangelie te bereiken. Daarbij gaat het niet om 200.000 traditionele zendelingen. Ons denkbeeld over zendelingen moet op vier punten herzien worden, want anders onderschatten we hoeveel mensen nodig zijn om de gestelde doelen te behalen:
  • Allereerst keert een hoog percentage zendelingen van het veld terug, om allerlei redenen. Er is dan iemand anders nodig om hun plaats in te nemen. Gemiddeld blijft een zendeling 10 jaar op het veld.
  • In de tweede plaats gaan velen als tentenmakers naar het veld. Sommige tentenmakers gaan werken in het Koninkrijk, anderen hebben gewoon een baan in een ander land. Dit onderscheid is belangrijk bij het maken van een schatting van het aantal benodigde werkers. Als we nadenken over het aantal mensen dat we willen uitzenden om getuige te zijn, moeten we echter ook nadenken aan het aantal mensen dat ter ondersteuning nodig is: administrateurs, monteurs, IT’ers.
  • Velen gaan als zendeling naar bevolkingsgroepen die al bereikt zijn, waarschijnlijk geldt dit voor 80% van alle zendelingen. Een heroriëntatie is wenselijk, wat helpt is als doel te stellen om allen die zendelingen te ondersteunen die naar pioniergebieden gaan.
  • In de vierde plaats hebben we vaak een simplistisch idee van wat zendelingen doen. Belangrijk is echter dat ook sociaal-politieke betrokkenheid deel uitmaakt van onze christenplicht, naast evangelisatie. Een sociale bediening kan in veel gevallen deel uitmaken van de zendingsbediening. Maar onderzoek laat zien dat het voor de gemiddelde zendeling vaak moeilijk is tijd vrij te maken voor de verkondiging van het evangelie aan niet-christenen. Veel tijd gaat zitten in administratie, ondersteunend werk en noodhulp.
Er zijn dus veel menen nodig en als we alles willen doen wat in ambitieuze verklaringen staat, moeten we beginnen met het opbrengen van het nodige geld en de mensen. Anders gebeurt er niets. Het gaat niet om de details wie waarheen gaat, het gaat erom te beseffen dat het niet om 200.000 traditionele zendelingen gaat.

Wereldevangelisatie is niet alleen aan zendelingen gekoppeld, maar aan gemeentes en aan gemeentegroei. De dynamische combinatie van gemeentegroei en zendingswerk zal de doorbraak geven. Want elke gemeente kan groeien en zendelingen gaan uitzenden. Ook nieuwe gemeentes in zendingsgebieden kunnen dit.

Slechts een heel klein deel van het geld van christenen komt bij zendingswerk onder andere culturen terecht. Als we geloven dat het evangelie voor iedereen is, moet die houding veranderen. En dan helpt om de getallen in perspectief te zien. Als er 200.000 zendelingen nodig zijn, betekent dit dat 100.000 gemeentes nodig zijn. Voor West Europa zijn dit 4800 gemeentes, voor Neerland zouden dit 1000 gemeentes zijn. Kijkend naar grootte van de gemeentes betekent dit dat elke gemeente per 500 leden één zendeling uitzendt.

Het is nodig dat er in gemeentes een grotere echtheid ontstaat, christenen moet minder oppervlakkig worden en gehoor geven aan de uitdaging die God geeft. Verder zal er een genadevolle houding moeten ontstaan. Individuen en organisaties moeten ruimhartiger naar elkaar toe worden, anders wordt de visie nooit gerealiseerd. Verder is er meer discipline nodig in het bidden, bestuderen van het woord van God en brengen van financiële offers. Tenslotte moet onze creativiteit en visie niet gedood worden door negatieve gedachtes. God werkt vaak temidden van iets wat in onze ogen een warboel lijkt.

George Verwer - Voorbij de fijngrens. ISBN 9063310064

vrijdag, januari 05, 2007

Eenheid, Integriteit & Trouw - John Stott

Het vorige boek van John Stott dat ik besprak stond wat mij betreft al op eenzame hoogte, maar waarschijnlijk is Eenheid, integriteit, trouw het beste boek dat ik ooit heb gelezen. En waarom? Omdat Stott in staat blijkt in korte alinea’s diepe waarheden over de Bijbel, het evangelische gedachtegoed en de discussies tussen denominaties weer te geven. En daarmee heeft dit boek het karakter dat er alles instaat wat je ooit wilde weten over de Bijbelse kernthema’s die aan de basis van ons geloof staan. Wie dit boek uitheeft duizelt het van zoveel systematisch onderricht. Maar het is een boek wat je steeds weer zult pakken om opnieuw te scherp te krijgen hoe je leerstellige fundament eruit ziet. Stott heeft zijn geestelijke testament willen schrijven en dat heeft hij virtuoos gedaan!

Misschien overdrijf ik een beetje. Maar ik zal proberen het belangrijkste van dit boek hieronder samen te vatten. Alles draait daarbij om de drie-eenheid van God de Vader, Jezus de Zoon en de Heilige Geest. Die drie-eenheid blijkt in tal van thema’s terug te komen. Na een uiteenzetting over de evangelische beginselen gaat hij in op de openbaring van God, het kruis van Christus en de bediening van de Heilige Geest. Afsluitend wordt de uitdaging van het evangelische geloof volgens Stott samengevat. Stott geeft zelf aan dat zijn behoefte om dit boek te schrijven voortkomt uit het feit dat de evangelische beweging weliswaar groeit, maar niet in samenhang. Daarom gaat hij op zoek naar wat evangelischen verenigt, een evangelische identiteit dus. Hij wil een stevige trinitaire basis leggen voor het evangelische geloof en dan de vijf punten over bekering, evangelisatie, gemeenschap, opwekking en heiligheid daaraan toevoegen.

Inleiding: Evangelische beginselen
Bij het beschrijven van evangelische beginselen gaat Stott eerst in op wat evangelisch geloof niet is, omdat om één of andere reden de benaming “evangelisch” veel weerstand oproept:
  • Het is geen recente innovatie. Het is oorspronkelijk, apostolisch, nieuwtestamentisch christendom. Evangelischen brengen dan ook geen nieuwe leerstellingen in de kerk, maar leren het aloude christendom.
  • Het is geen afwijking van de christelijke orthodoxie. Het is middenstroom christendom. Evangelischen onderschrijven de Apostolische Geloofsbelijdenis, maar ook die van Nicea. Als evangelischen in de historie worden alle christelijke leiders beschouwd die ultiem gezag toekenden aan de Schrift en verlossing alleen toekennen aan de gekruisigde Christus. Wesley, Whitefield, Wycliffe, Simeon, Wilberforce, Ryle, Finney, Moody en Hodge horen daarbij. En misschien zelfs Augustinus.
  • Het is geen synoniem voor fundamentalisme. Dat was het in aanvang wel, omdat het betrekking had op mensen die de fundamenten van het christelijk geloof onderschreven. Tegenwoordig heeft fundamentalisme een aantal obscure trekjes, zich onder meer uitend in wantrouwen tegen geleerdheid (terwijl evangelischen erkennen God ons verstand heeft gegeven en dat we Hem eren als we door wetenschap of door de Schrift nadenken), het beschouwen van de Bijbelse inspiratie als mechanisch (terwijl evangelischen het dubbele auteurschap van Schrift benadrukken: de goddelijke auteur sprak door menselijke auteurs heen), het terugtrekken uit elke gemeenschap die niet tot in detail instemt met hun leerstellige positie (terwijl evangelischen geloven dat volmaakte zuiverheid in deze wereld niet bereikbaar is) en het dogmatiseren van de toekomst, waaronder het zich verliezen in details en het omhelzen van een christelijk zionisme (terwijl evangelischen de persoonlijke, zegevierende terugkeer van Jezus Christus verwachten met een agnostische standpunt over verschillende details).
De vraag wat het evangelische geloof dan wel is begint met het weergeven van de variëteit van de evangelische beweging. Je zou die in zessen kunnen verdelen:
  1. Nieuwe evangelicalen (zonder wetenschapsfobie, strevend naar samenwerking)
  2. Strikte fundamentalisten (polemisch en compromisloos in hun separatisme)
  3. Belijdende evangelicalen (waarde hechtend aan de belijdenis en met verwerping van de hedendaagse leerstellige dwaling)
  4. Pinksterbeweging en de charismatischen (benadrukken werk van de Heilige Geest)
  5. Radicale evangelicalen (met een sociopolitieke toewijding, strevend naar vereniging van evangelisch getuigenis en sociale actie)
  6. Oecumenische evangelicalen (die een kritische deelname aan de oecumenische beweging ontwikkelen)
Maar waarin zit dan de leerstellige overlap tussen deze groepen? Verschillende schrijvers hebben zich daarover gebogen (Packer, Bebbington) waarbij elementen als bekering, activisme, biblicisme, gemeenschap etc. naar voren komen. Toch zit daar vaak een vermenging in van goddelijke en menselijke activiteit (de majesteit van Jezus Christus – de noodzaak van evangelisatie), waarbij de menselijke aspecten de uitwerking van het goddelijke zijn.

Stott stelt voor de evangelische prioriteiten te beperken tot drie: het openbarende initiatief van God de Vader, het verlossende werk van God de Zoon en de transformerende bediening van God de Heilige Geest. In feite kan je beginnen bij het evangelie, die zowel onze theologie (evangelicalisme), onze activiteit (evangelisatie) betekenis geeft. Hij noemt dit het trinitaire evangelie, dat zich aan de hand van drie fundamentele uitgangspunten laat omschrijven.
  • Het evangelie is de openbaring van God. Het is geen menselijke wijsheid of wijsheid van de wereld, maar Gods wijsheid (1 Korintiërs 1: 17, 20, 24 en 2:7). Het is de geopenbaarde waarde, het goede nieuws van God de Vader voor de wereld.
  • Het evangelie is Gods wijsheid en kracht in Jezus Christus, de gekruisigde, hoewel het voor de wereld dwaasheid en zwakheid is. Het evangelie van het kruis is een struikelblok voor moreel zelfgerechtvaardigden. Het vernedert ijdelheid en veroordeelt afgoderij. Het evangelie is…
    • Christologisch: het gaat om Christus die voor onze zonden is gestorven, en Hij is opgewekt uit de dood. Het evangelie wordt niet verkondigd als Christus niet verkondigd wordt.
    • Bijbels: het gaat om de Bijbelse Christus, de dood en de opstanding worden bewezen door de profeten en de apostelen, het Oude en Nieuwe Testament.
    • Historisch: de dood van Jezus, zijn begrafenis en opstanding waren realiteit en een dateerbare historische gebeurtenis.
    • Theologisch: de gebeurtenissen hadden ook een reddende betekenis. Hij stief niet alleen, hij stierf voor onze zonden. Hij stierf onze dood en droeg onze straf.
    • Apostolisch: het is een wezenlijk onderdeel van de authentieke boodschap ontvangen en doorgegeven door de apostelen.
    • Persoonlijk: de dood en wederopstanding van Jezus zijn niet alleen geschiedenis en theologie, maar de weg tot individuele redding.
  • Het evangelie wordt effectief door de Heilige Geest. Als Geest van de Waarheid brengt Hij mensen tot geloof in Christus, dankzij het bewijs (menselijke redenering, apologetiek) wanneer Hij hun ogen opent.
Kortom: het evangelie komt van God, draait om Christus en wordt bevestigd door de Heilige Geest. Voor de eerste twee elementen geldt dat zij “voor eens en voor altijd” zijn (in het Grieks: hapax): de voleindiging van Gods openbaring in Christus en van Gods verlossing. Er hoeft niets aan toegevoegd te worden en er kan geen waarheid geopenbaard worden die hier boven uitstijgt. Als het gaat om de bediening van de Heilige Geest dan is deze eveneens voor eens en voor altijd gegeven, maar tegelijkertijd voortdurend en actueel (in het Grieks: mallon). De Heilige Geest is constant en in groeiende mate bezig Christus te tonen en vorm te geven. Christenen moeten constant groeien. Onze rechtvaardiging is voor eens en altijd, onze heiliging moet meer en meer groeien. Het wezen van het evangelicalisme is de combinatie van hapax en mallon: God heeft ons niets meer te geven dan Hij heeft gedaan, maar wij zijn in staat dat meer en meer te begrijpen en toe te eigenen.
Evangelische christenen leggen de nadruk op het Woord, het kruis en de Geest. Aan elk van deze drie wijdt Stott vervolgens een apart hoofdstuk.

Hoofdstuk 1: De openbaring van God
Waarom kennen evangelische christenen gezag toe aan de Schrift, en wat zijn de consequenties hiervan? Om dit te begrijpen is het nodig de woorden “openbaring”, “inspiratie” en “gezag” te onderzoeken.

Allereerst openbaring: evangelische christenen erkennen de redelijkheid van openbaring. Door de kenmerken van God – zijn oneindigheid en heiligheid – kunnen eindige en zondige mensen hem niet ontdekken door eigen onderzoek. We kunnen Hem niet kennen, tenzij Hij het initiatief neemt Zichzelf bekend te maken. En dat heeft Hij gedaan. De Schrift noemt vier soorten openbaring:
  1. Algemene of natuurlijke openbaring. Deze openbaring is beschikbaar voor de totaliteit van de mensheid. Zij vindt plaats door de natuur, door de geschapen orde. De geschapen wereld is een ontsluiting van de onzichtbare God (Psalm 19: 1-6, Jesaja 6:3, Romeinen 1:19-20). Maar deze openbaring is niet genoeg. We zien Gods majesteit en schoonheid in de scheppingsorde, maar niet zijn genade. Deze openbaring is oordelend omdat ze onze zondigheid laat zien.
  2. Bijzondere of bovennatuurlijke openbaring. Deze openbaring is bijzonder omdat ze voor bepaalde mensen in een bepaalde context is, maar ook omdat ze bovennatuurlijk is (de inspiratie van de Schrift, de vleeswording van de Zoon). De openbaring is ook eindig (voltooid in Christus) en verlossend (voor wie het aanvaardt). Bij deze wonderlijke openbaring is de combinatie van inspiratie en incarnatie essentieel. De climax van Gods openbaring was zijn Zoon, het vleesgeworden Woord (Hebreeën 1:2a). Wij kunnen hem kennen door de Schrift. De Schrift heeft Hem vastgelegd om Hem aan alle mensen van alle tijden te kunnen voorstellen. Gebeurtenis en getuigenis gaan dus samen en zo heeft God het ook bedoeld. Het is vaak een combinatie van daad en woord: er waren veel volksverhuizingen, maar déze uit Egypte was bijzonder. Er waren veel kruisigingen, maar déze was het keerpunt van de geschiedenis.
  3. Voortschrijdende openbaring. Goddelijke openbaring betekent niet dat God alles tegelijkertijd duidelijk maakte aan zijn volk. Hij deed dat geleidelijk. En zo wordt toegewerkt naar een zichzelf versterkende boodschap. De offers in het oude testament leerden dat er verzoening gedaan wordt door bloedvergieten. Maar pas bij het offer van Christus kwam deze waarheid werkelijk tot uitdrukking.
  4. Persoonlijke openbaring. Als we God willen leren kennen zijn zowel openbaring (een objectieve gebeurtenis: de onthulling van Gods heerlijkheid door de Heilige Geest) als verlichting (een subjectieve gebeurtenis, waardoor je zelf ziet wat werd geopenbaard). Het is alsof een aan een geblinddoekt iemand een schilderij onthuld wordt: eerst moet de bedekking van het schilderij af (openbaring) zodat iedereen het kan zien. Maar bij de betrokkene zelf moet ook de blinddoek af. Evangelische christenen benadrukken dat zonder openbaring kennis van God onmogelijk is. Ook benadrukken evangelischen dat de openbaring waar is, een absolute waarheid. Daarom kunnen evangelischen zich niet verenigen met het modernisme en de Verlichting (die de openbaring door rede verving), noch met het postmodernisme (die een vijand is van absolute waarheden).
Inspiratie is het volgende belangrijke begrip. Inspiratie geeft aan hoe God zich openbaarde bij bijzondere openbaring, namelijk door menselijke auteurs. De Bijbel kent een dubbel auteurschap (goddelijk en menselijk): het is het Woord van God door de woorden van mensen heen. Evangelischen wijzen zowel een fundamentalistische opvatting (menselijke auteurs zijn passief: dicteerapparaten) als een vrijzinnige opvatting (de Bijbel is mensenwerk met hier en daar een flits goddelijke inspiratie) af, vooral omdat de Bijbel er duidelijk over is. Op verschillende plekken wordt de ene keer het auteurschap van God en de andere keer het auteurschap van de schrijvers benadrukt (Handelingen 3:21, Jeremia 1:1-9, 2 Petrus 1:21, Jesaja 1:20).
De Bijbel is het Woord van God, zoals geformuleerd in 2 Timotheüs 3:16, ‘ingeblazen’ door de Heilige Geest. Dat inblazen beschrijft echter het resultaat, niet het proces. Want in het proces zijn mensen niet willoos en passief. Daarom is de Bijbel ook woord van mensen. Dat menselijke acteurs actief waren blijkt uit drie kenmerken van de Schrift:
  1. Historische vertelling. Ongeveer de helft van de Bijbel bestaat uit vertelling (Jozua, Koningen, Kronieken, Handelingen, de Evangeliën, etc.). De auteurs hoefden hiervoor niet geïnspireerd te worden; zij deden onderzoek (Lucas 1:1-4) of citeerden stukken (Ezra 1). Men was niet passief. Supervisie van de Heilige Geest bleef nodig, maar eigen onderzoek ook.
  2. Literaire stijl. Een mechanisch proces (dicterende Heilige Geest) leidt tot uniformiteit. De Bijbel is het tegenovergestelde van uniforme stijl. Er is verschil in genre (wet, poëzie, verhaal), stijl (elegant, populair) en taal (inclusief eigen woordkeus).
  3. Theologisch accent. Elke auteur legde eigen accenten, daarom is Amos de profeet van Gods gerechtigheid, Hosea die van Gods liefde en Jesaja van zijn soevereiniteit. Paulus was de apostel van geloof en genade, Jacobus van werken en Petrus van hoop. De Heilige Geest modelleerde de auteurs en gebruikte hun persoonlijkheid, zodat door elk van hen een onderscheiden en toepasselijke boodschap gecommuniceerd kon worden.
    God heeft dus zo gesproken door de auteurs, dat Hij kon bepalen wat Hij wilde zeggen, zonder de persoonlijkheid van de auteurs geweld aan te doen. De auteurs konden vrijelijk gebruik maken van hun capaciteiten en talenten, maar zonder dat zij de Goddelijke boodschap konden verdraaien.
Een dubbel auteurschap vraagt om een dubbele benadering. Het vereist dat het enerzijds gehoorzaam en eerbiedig gelezen wordt en anderzijds met een kritische geesteshouding. Kritisch wordt hier bedoeld als een houding van onderzoek en beoordeling, niet een houding van afwijzing. Zo is er tekstkritiek (op zoek naar de authentieke tekst), historische kritiek (het historische element in de tekst), etc. Van belang zijn de vooronderstellingen waarmee de Schrift wordt benaderd: zijn die sceptisch en sluiten ze geloof uit, of niet? De eerbiedige houding leidt ertoe dat de lezer luistert naar het woord, zoals Maria (Lucas 10:39) of Samuël (1 Samuël 3:10), en dat de lezer toestaat dat het Woord de lezer onderzoekt, in plaats van andersom. Eerbied en kritiek moeten samengaan, zoals bij Daniël (Daniël 10:12) en Timotheüs (2 Timotheüs 2:7).

Het derde begrip is gezag. Openbaring is het initiatief van God om zichzelf bekend te maken en inspiratie geeft het proces aan dat hij gebruikt. Gezag is het resultaat: omdat de Schrift de openbaring van God is door inspiratie van de Geest, heeft het gezag over ons. Het gezag in de wereld staat de laatste jaren onder druk en gaat gepaard met afnemend gezag in de kerk. Het hele Nieuwe Testament gaat er echter van uit dat de kerk onder gezag staat van de opgestane Heer Jezus Christus. De vraag is hoe dat gezag wordt uitgeoefend. Evangelischen stellen dat het niet gebeurt door het leergezag van Paus en bisschoppen (magisterium) zoals katholieken zeggen, niet door rede en geleerde opinie (zoals vrijzinnigen zeggen), niet door ervaring (zoal charismatischen benadrukken) en niet door traditie (zoals bij Anglicanen een rol speelt). Evangelischen benadrukken dat het alleen door de Schrift gebeurt. Traditie is belangrijk, want de bediening van de Geest begint niet vandaag en er is veel te leren uit de traditie. Rede is belangrijk, want God heeft ons rationeel gemaakt. Ervaring is ook belangrijk, want mensen kennen emoties. Maar rede en ervaring oordelen de Schrift niet. Elke groep eist op dat de Geest van de waarheid hen leidt naar de volle waarheid (Johannes 16:12-13). Maar deze tekst richt zich op de apostelen, niet op de mensen van vandaag. Het is de belofte dat Jezus na zijn hemelvaart alles zou bekendmaken en die belofte werd vervult tijdens het schrijven van het Nieuwe Testament. En tijdens zijn leven op aarde onderschreef Jezus herhaaldelijk aan het Oude Testament, daarmee het gezag van het Woord benadrukkend.

Uitgaande van dit gezag van de Schrift, benadrukken Evangelischen nog drie punten:
  • De doorzichtigheid van de Schrift. De essentie van de Bijbelse boodschap is eenvoudig genoeg om door ongeletterde mensen begrepen te worden. Dat wil overigens niet zeggen dat de hele Bijbel eenvoudig te begrijpen is (vond zelfs Petrus, zie 2 Petrus 3:16).
  • De genoegzaamheid van de Schrift. De Schrift is genoeg voor verlossing. Dat wil niet zeggen dat mensen niets anders hoeven te lezen en zich niet hoeven te ontwikkelen. Maar voor verlossing is slechts één boek nodig. Het betekent ook dat aanvulling daarop niet mogelijk is – ook niet door hedendaagse profeten en apostelen, die het gezag missen van de Bijbelse apostelen en profeten.
  • De onfeilbaarheid van de Schrift, waarmee bedoeld wordt de totale betrouwbaarheid als gevolg van volledige waarheidsgetrouwheid. Het gaat daarbij niet om de vraag of er al dan niet fouten in de Bijbel staan en of daar een antwoord op bestaat, maar om de onderwerping aan de Schrift, aan wat de Bijbel nu leert en aan de verlichting die ons later wordt geschonken.
    Wanneer op deze wijze wordt gesproken over de Schrift, wordt gedoeld op het verlenen van gezag aan de oorspronkelijke tekst, niet aan een bepaalde tekst of vertaling. Daarom is tekstkritiek en onderzoek naar de oorspronkelijke tekst zo belangrijk. Verder gaat het om de Schrift als correct geïnterpreteerd, waarbij de bedoeling van de auteur dominant is. Daarom is hermeneutiek zo belangrijk. Het is de plicht van gelovigen steeds naar de Bijbelse tekst terug te keren en alle interpretaties te herzien. Het is duidelijk dat ons gebruik van de Bijbel (dagelijkse studie, gemeenschappelijk gebed, Bijbelse prediking) in overeenstemming met onze visie erop moet zijn.
Hoofdstuk 2: het kruis van Christus
Aan de basis van dit hoofdstuk staat de stelling van Paulus uit Galaten 6:14 “Ik wil me op niets anders laten voorstaan dan het kruis van Jezus Christus, onze Heer, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd en ik voor de wereld.” Zij die Christus volgen moeten geobsedeerd zijn door Christus en zijn Kruis. Tijdens zijn bediening wees Christus al vooruit naar zijn lijden en zijn dood. De dood staat centraal – maar kan nooit los worden gezien van zijn unieke opstanding en zijn unieke geboorte. Want de centrale waarheid van het evangelie is dat door het vergieten van zijn bloed, door zijn opofferende en gewelddadige dood aan het kruis, Jezus met onze zonde afrekende en onze verlossing verkreeg. Er zijn verschillende redenen waarom christenen zich op het kruis beroemen:
  • Het is de enige weg tot acceptatie door God. Want het besef van menselijke zondigheid en van de heiligheid van God (en de onverenigbaarheid van die twee) is een essentieel evangelisch kenmerk. De zonde heeft de gehele natuur van de mens verdorven en geïnfecteerd met eigengereidheid en eigenliefde. Het goddelijk beeld in ons is geschonden. Dat is geen oproep tot minderwaardigheidsgevoelens of een schuldobsessie, het is een vaststelling van de realiteit. Evangelischen wijzen verlossing langs de weg van herwonnen gevoel van eigenwaarde af, schuldgevoel voor objectief fout handelen moet erkend en beleden worden. onze gevallen natuur is verwrongen, zelfingenomen en zelfgeobsedeerd, we rebelleren tegen God en willen Hem gelijk zijn. De mens wil autonoom zijn. De mens kan op geen enkele manier aanvaarding winnen bij God. De mens is een zondaar, valt onder het oordeel van God, kan zichzelf niet verlossen en heeft als enige hoop het kruis. De enige reden om de zegen te beërven is doordat Christus de vloek heeft gedragen (Galaten 3:6-14), nog toen wij zondaars waren (Romeinen 5:6-10). Het initiatief ging uit van God, uit liefde voor de mens. Het christelijk leven gaat verder waar het begint, aan de voet van het kruis. Het Avondmaal brengt ons daar steeds bij terug. Wie dit alles ontkent is een vijand van het kruis van Christus (Filemon 3:18).
    Rechtvaardiging door geloof is de rijkste betekenis van het kruis, het is de essentie van Gods verlossende genade. Rechtvaardiging kent eigenlijk vijf aspecten. De eerste is haar bron: het is Gods genade, Zijn onverdiende liefde. Genade is gratis (Romeinen 3:24). De tweede is haar grond: het offer van Christus. Wij zijn gerechtvaardigd omdat Jezus werd veroordeeld (Romeinen 8:1-3). Ten derde haar omgeving: we zijn alleen gerechtvaardigd wanneer we met Christus verbonden zijn en deel van zijn nieuwe gemeenschap (Galaten 2:17). Ten vierde haar middel: rechtvaardiging komt door geloof alleen. Geloof heeft als functie te ontvangen wat genade gratis aanbiedt. De gelovige wordt gerechtvaardigd om de waardigheid van wie geloofd wordt, niet vanwege de waardigheid van het geloof. Ten vijfde haar vrucht: we zijn gered om goede werken te doen (Efeziërs 2:8-10). Rechtvaardiging is niet door daden, maar tot daden. Door rechtvaardiging wordt de zondaar rechtvaardig verklaard. God heiligt zondaars door wedergeboorte en de inwoning van de Heilige Geest. Heiliging begint dar direct na en zal pas compleet zijn wanneer Christus verschijnt. Al die tijd is de rechtvaardiging echter al wel compleet geweest.
  • Het is onze dagelijkse discipelschap. Het kruis is de weg van heiligheid, maar ook de weg van vergeving. Christus stierf ook als onze vertegenwoordiger, zodat wij met Hem stierven toen Hij stierf. Hij roept ons dan ook op ons kruis te dragen en Hem te volgen. De enige weg tot zelfontdekking is zelfverloochening en de enige weg om te leven is te sterven aan onze zelfgerichtheid. Christen worden verg een radicale verandering, die wordt uitgebeeld door dood en wederopstanding: sterven aan het oude leven en opstaan tot een nieuw leven van zelfopoffering en zelfbeheersing.
  • Het is onze missie en boodschap. De boodschap voor de wereld is de fantastische waarheid van een God die van ons houdt en die Zichzelf voor ons gaf in Christus aan het kruis. De christelijke kerk is geroepen die boodschap uit te dragen. William Temple zei: “Alles komt van God. Het enige van mijzelf wat ik kan bijdragen aan mijn eigen verlossing is de zonde waarvan ik verlost moet worden.” Het is een waarheid die mensen niet willen horen, omdat mensen willen horen dat ze aardige mensen zijn die door eigen inspanning verlossing kunnen krijgen. Als we trouw zijn zullen we impopulair zijn. Uiteindelijk kunnen we nergens op pochen, maar alleen roemen in het kruis alleen.

Hoofdstuk 3: De bediening van de Heilige Geest
Zoals eerder uitgelegd behoren het woord en het kruis tot de categorie van de hapax (eens voor altijd) en de Geest tot het mallon (meer en meer). De Heilige Geest stelt ons in staat steeds voller binnen te gaan in wat God heeft gezegd en gedaan in Christus.
Er is door de opkomst van pinksterkerken en de charismatische beweging veel meningsverschil over het werk van de Heilige Geest geweest. Er is veel groei zichtbaar geweest, maar de vrees is dat het groei zonder diepgang is. Evangelisch en charismatisch zijn niet synoniem, maar Stott gaat op zoek naar wat hen verenigt. De Heilige Geest is de derde persoon van de drie-eenheid, Hij is God en daarom de aanbidding waardig. De bediening van de Geest is onontbeerlijk, want geen aspect van ons christelijk geloof, leven, aanbidding, dienst of zending is mogelijk zonder Hem.
Binnen de Drie-eenheid verkeren de drie personen op voet van gelijkheid, maar zij hebben verschillende rollen: de heilige Geest eerst de Vader en de Zoon (Johannes 16:14-15). Iedere beweging die de steun van de Heilige Geest opeist, zal momenten laten blijken de Heer Jezus Christus te eren en de aandacht op Hem te vestigen.
Elke fase van christelijk discipelschap is onmogelijk zonder de werking van de Heilige Geest.
  • De christelijke start, die wordt gekenmerkt door wedergeboorte. Bekering is het je afkeren van zonde (berouw) en het keren tot God (geloof). Wedergeboorte is een werk van God, het is een geboorte uit de Geest (Johannes 3:5-8). Wedergeboorte is echter geen bekering en het is ook niet gelijk te stellen met de doop. E doop is een teken van wedergeboorte, maar wedergeboorte is een diepe, innerlijke, radicale verandering, bewerkt door de heilige Geest waardoor we een nieuw leven ontvangen. De doop werkt niet automatisch uit waar hij voor staat, het moet gepaard gaan met geloof. Wedergeboorte is onontbeerlijk wanneer we ooit Gods Koninkrijk willen binnengaan.
  • De christelijke verzekering. Geboorte uit de Geest wordt gevolgd door leven in de Geest. De Heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat de aanwezigheid van Jezus geüniversaliseerd werd (niet aan plaats gebonden) en geïnternaliseerd werd (zodat Hij ons van binnenuit kan veranderen: zijn Geest woont in ons hart (Efeziërs 3:16-17) en ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest (1 Korintiërs 6:19). De inwoning van de Heilige Geest is het belangrijkste onderscheidende kenmerk van Godsmensen. En daardoor zijn we ervan verzekerd dat we bij God horen – waarbij evangelischen moeten oppassen voor al te veel triomfantalisme. Christelijke verzekering berust allereerst op het kruis en daaraan wordt het getuigenis van de Heilige Geest toegevoegd (Romeinen 5:5, 8:15-16). Wel is er debat tussen evangelischen en charismatischen over de doop in de Geest. Maar overeenstemming is er over het gegeven dat alle christenen de Heilige Geest ontvangen hebben, dat de nadruk ligt op verbondenheid met wedergeboorte, dat het proces van heiliging hierop volgt en dat tijdens dit proces rijkere, diepere en vollere ervaringen van de Geest verleend kunnen worden. Dat is als een frisse verzekering, of een nieuwere ervaring, van de liefde van God.
  • De christelijke heiligheid. Eén van de hoofddoelen van de inwoning van de Heilige Geest is het heiligen van het volk van God. Die belofte stamt al uit het Oude Testament (Ezechiël 36:27 en Jeremia 31:33). Zonder Heilige Geest is heiligheid niet mogelijk. Het heeft te maken met het sterven aan jezelf en het leven door de Geest. Dat gebeurt door het onderkennen van de wil van God met ons verstand, het onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad, het vurig verlangen naar Gods weg met ons hart, het besluiten Gods wil te volgen en vervolgens tot het doen. In het Engels: discern, distinguish, desire, determine en do, 5xD dus. Evangelischen hebben altijd gezocht naar heiligheid, die een vrucht van de Geest is. Er is een vast doel in het leven, maar zondeloze volmaakt is niet mogelijk in dit leven. Tot op het laatst zullen christenen zondaars zijn die wandelen met God. Volmaakte zondeloosheid bestaat niet in dit leven.
  • De christelijke gemeenschap. Sinds de reformatie ligt de nadruk op het priesterschap van alle gelovigen en het recht op eigen mening, waardoor evangelischen nogal eens individualistisch geworden zijn. Maar bij Pinksteren werd het volk van God het Geestvervulde lichaam van Christus. Die gemeenschappelijke deelname (koinonia) in Hem maakt ons tot de kerk. Evangelischen accepteren het verschil tussen de zichtbare en onzichtbare kerk. God laat mensen toe tot zijn ware (onzichtbare) kerk wanneer zij het geloof in Christus beoefenen. Maar Hij delegeert aan voorgangers de verantwoordelijkheid om mensen door de doop toe te laten tot de zichtbare kerk en zij doen dat op basis van het belijden van geloof. Kerklidmaatschap is geen garantie tot verlossing.
    Evangelischen beschouwen de zuiverheid van de kerk (leerstellig en ethisch) als door God ingesteld doel. Het is de vraag naar tucht en of de kerk alomvattend is of grenzen stelt. Belangrijk is dat de kerk de grondslagen van het geloof moet vasthouden en tegelijkertijd ruimte laat voor verschillen van mening en interpretatie in secundaire zaken.
    De Heilige Geest rust de kerk toe voor zijn bediening door de voorziening van pastorale zorg door leiders, door bediening van alle leden van het lichaam van Christus en door het geven van gaven. Deze gaven liggen misschien niet allemaal eenduidig vast, maar het criterium wel: de mate waarin zij de kerk opbouwen.
  • De christelijke zendingsopdracht. Evangelisatie hangt nauw samen met evangelicalisme. De Heilige Geest is de hoofdevangelist, Pinksteren was in feite een zendingsevenement. Jezus benoemde dat in Johannes 7:37-29, toen hij over stromen van levend water sprak. Waar de Geest is, stroomt Hij naar buiten. Waar niets stroomt is geen Geest. Een Geestvervulde kerk kenmerkt zich door het meeleven met de plaatselijke gemeenschap en met toewijding aan wereldwijde zending. Evangelisatie kan goed samengaan met sociale actie: sociale actie kan een brug zijn voor evangelisatie, maar ook een gevolg ervan (omdat bekeerlingen dienstbaar worden). Verder is de vraag naar de plek van wonderen actueel. Wonderen zijn actueel, maar het zijn nog steeds wonderen, dus moeten ze abnormaal zijn en niet normaal. Abnormaal wil zeggen afwijkend van Gods normale optreden, want Hij is de God van het natuurlijke, niet van het bovennatuurlijke. Wonderen kunnen nooit onderdeel zijn van het normale christelijke leven, ze zijn dan ook niet opeisbaar. Bovendien komen ze in de Bijbel vaak voor in tijden van openbaring, wonderen verleenden die fase een bepaalde authenticiteit.
    Evangelischen verlangen sterk naar opwekking. Opwekking is een bovennatuurlijk bezoek van de soevereine Geest van God, waardoor een hele gemeenschap zich bewust wordt en versteld staat van zijn aanwezigheid. Onbekeerden worden overtuigd van zonde, afhakers worden hersteld.
  • De christelijke hoop. Vanuit het Oude Testament werd de uitstorting van de Geest verwacht als bepalende zegening van het Messiaanse tijdperk. De uiteindelijke vervulling van de hoop moest echter daarna komen. De gave van de Geest is dus zowel de vervulling van de belofte, als de belofte van de vervulling. Dit dubbele perspectief maakt de Bijbel duidelijk door de metafoor van de eerste vrucht en de totale oogst (Romeinen 8:23), het onderpand en de hele erfenis (2 Korintiërs 1:22, Efeziërs 1:14), de Geest is dus de gave en de belofte. We leven tussen de eerste en tweede komst van Christus en de Heilige Geest overbrugt de kloof tussen het “reeds” en het “nog niet”. Veel geschillen tussen gelovigen lijken te maken hebben met de moeite de balans tussen het “reeds” en het “nog niet”. Sommigen zijn zo gericht op de toekomstige heerlijkheid en de Geest dat zij het “zuchten” (Romeinen 8:23) niet kennen. Anderen “zuchten” zozeer, dat zij vergeten dat ze al een voorproefje van de Geest hebben gekregen.
In dit hoofdstuk wijst Stott veel verschillen aan tussen christenen, maar ook veel overeenkomsten. We erkennen allemaal dat de wedergeboorte een geboorte uit de Geest is, dat de christelijke verzekering te danken is aan het innerlijk getuigenis van de Geest, dat heiligheid een vrucht van de Geest is, dat de kerk de gemeenschap van de Geest is, dat de christelijke zendingsopdracht haar stimulans dankt aan de Geest en dat de christelijke hoop ontstoken is door de gave van de Geest die de eerste termijn van onze uiteindelijke erfenis is.

Conclusie: de uitdaging van het evangelische geloof
Nadat Stott zich heeft toegespitst op het Woord, het kruis en de Geest als drie essentiële evangelische accenten, komt hij tot een conclusie. Want het evangelisch geloof is meer dan alleen ‘geloven’, het strekt zich uit tot je gedrag, het is een uitdaging om naar te leven. Paulus zegt (Filippenzen 1:27-30): “Leef in overeenstemming met het evangelie van Christus”. In deze passage doet Paulus een vijfvoudige oproep:
  1. Integriteit: de roep om een leven te leiden dat het evangelie waardig is. Ons gedrag moet gelijke tred houden met onze roep en bekering. Slecht gedrag onteert het evangelie, goed gedrag eert het (Titus 2: 5 en 10). Evangelischen mogen geen lage ethische normen hebben.
  2. Stabiliteit: de roep om stevig voor het evangelie te staan. De opdracht stand te houden komt vaak voor (Romeinen 16:25, Efeziërs 6:10), het gaat om standhouden tegen valse leer, verleiding en vervolging. Het is een actuele oproep, het fundament van stabiliteit is de rots van de Heilige Schrift.
  3. Waarheid: de roep om het geloof te verdedigen. Het gaat niet alleen om het verkondigen van het evangelie, maar ook om het verdedigen er ons ernaar gedragen. We moeten het evangelie beargumenteren en met mensen redeneren. Argumenteren en de Heilige Geest staan niet tegenover elkaar, want het is de Geest van de waarheid. Vertrouwen op argumenten (waarheid) is dus niet in tegenspraak met de Geest.
  4. Eenheid: de roep om samen te werken voor het evangelie (Filippenzen 1:27). Dat is niet de eenheid tegen elke prijs (met compromissen over elke fundamentele waarheid) en ook niet de eenheid over elk onderdeel (met afscheiding als men heet niet eens wordt). Het is eenheid in het evangelie. Onze onenigheid en versnippering blijft een van de belangrijkste struikelblokken voor evangelisatie. Er moet meer overeenstemming komen over belangrijke en onbelangrijke zaken. Ook moet het besef bestaan dat als de Schrift ergens niet helemaal duidelijk over is, gezamenlijke studie en gebed nodig is om het te doorgronden. Voor Stott zijn zaken over doop (kinderdoop of volwassenen), avondmaal, kerkbestuur, aanbidding (liturgisch of spontaan), vrouwen (alle bedieningen of niet), eschatologie (opname voor of na de verdrukking) etc. secundair. Primaire zaken zijn die te maken hebben met de persoon en het werk van Christus zoals omschreven in de Apostolische Geloofsbelijdenis, de nadruk op het oppergezag van de Schrift, de verzoeningsdood van Christus, de rechtvaardiging van zondaars uit genade alleen door geloof alleen en de onmisbare bediening van de Heilige Geest. De combinatie van eenheid in primaire waarheiden, vrijheid in secundaire en liefde in alles is gewenst.
  5. Volharding: de roep om te lijden omwille van het evangelie. Het lijden omwille van het evangelie ziet Paulus als een voorrecht (Filippenzen 1:29). Dat is iets anders dan pijn en lijden in het algemeen. Geloof en lijden zijn beide gaven van Gods genade, het is een onderdeel van de christelijke roeping (2 Timotheüs 3:12, Handelingen 5:41, Mattheüs 5:10, 1 Petrus 2:21). Discipelen zijn geroepen het lijden van hun Meester te delen. In het Westen zijn velen niet geroepen veel te lijden, althans niet fysiek. Maar trouw aan het evangelie roept altijd tegenstand op. In andere delen van de wereld is de vervolging echter nog nooit zo hevig geweest.

Nawoord: de uitnemendheid van nederigheid

In zijn nawoord benadrukt Stott dat de hoogste kwaliteit van het evangelische geloof nederigheid is. Evangelischen hebben vaak een andere reputatie: trots, ijdel, arrogant en uit de hoogte. Maar hoe meer de drie personen van de Drie-eenheid verheerlijkt worden, hoe meer de menselijke trots uitgesloten wordt. Mensen zijn afhankelijk van God. God openbaart zich alleen aan diegenen die oprecht en nederig zijn in hun benadering (Mattheüs 11:25). Het Koninkrijk van God kan alleen ontvangen worden als een geschenk, het kan niet verdiend worden (Marcus 10:13-16). Mensen kunnen niet heilig worden zonder Hem (Johannes 15:5).


John Stott - Eenheid, integriteit, trouw. Uitgeverij Novapres, ISBN 978-90-6318-272-4