maandag, juli 10, 2006

De kerk als gemeenschap - Gilbert Bilezikian

In dit boek houdt Bilezikian een krachtig pleidooi voor het (opnieuw) begrijpen en bevorderen van de gemeenschap in de kerk. Hij werkt de idee van gemeenschap uit in de manier waarop de kerk, de leden van de kerk en de leiders van de kerk zouden moeten functioneren: namelijk op die manier, die het ontstaan en de groei van de gemeenschap maximaal bevordert. Wanneer de kerk gaat denken vanuit en zichzelf organiseert rondom het Bijbelse principe van gemeenschap, noodzaakt dit tot tal van veranderingen en nieuwe werkwijzen. De realiteit is namelijk dat historisch bepaalde keuzes en structuren niet per se aansluiten bij dit ideaal van gemeenschap en ook niet in alle gevallen Bijbels voldoende gefundeerd zijn. Dat betekent dat een kerk deze keuzes en structuren moet heroverwegen, wanneer zij optimaal wil functioneren.
Bilezikian wordt genoemd als de mentor van Bill Hybels en hij is al jarenlang bijbelleraar. Zie hier een achtergrondartikel over Bilezikian en hier een interview met hem.

Alleen gemeenschap is eeuwigdurend
Bilezikian begint met het beschrijven van wat de gemeenschap nu eigenlijk is. De eenheid is primair, want hij bestond al voor de schepping. Eenheid is een goddelijke bestaansvorm die hoort bij Gods eigen wezen, onafhankelijk van en voorafgaand aan wat hij heeft geschapen. Al in Genesis wordt geopenbaard dat God een gemeenschap is van drie personen in één wezen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Dit is de eeuwige gemeenschap in eenheid waaraan alle andere gemeenschappen hun bestaan en betekenis ontlenen. Daarin verschillen christenen ook van Joden en moslims, omdat zij geloven dat God één persoon in één wezen is.
Binnen deze eenheid is sprake van volledige wederkerigheid en gelijkheid, de leden van de Drie-eenheid functioneren nooit onafhankelijk van elkaar. Het scheppingswerk wordt voornamelijk verricht door de Vader, het verlossingswerk door de Zoon en de Heiliging vooral door de Heilige Geest, maar alle drie zijn erbij betrokken.
God schiep de mens in een gemeenschap, pas door de schepping van de vrouw werd dat doel bereikt (en toen pas noemde God de schepping “zeer goed”) en konden man en vrouw een gemeenschap en een eenheid vormen. De goddelijke eenheid wordt weerspiegeld in de menselijke gemeenschap en eenheid. Uit het scheppingsverhaal blijkt geen ondergeschiktheid van de vrouw of dat de vrouw niet volledig Gods beeld weerspiegelt, of dat den man meer Gods beeld weerspiegelt dan de vrouw. God schiep een wederkerige relatie, een zuivere eenheid.
Na de zondeval werd deze wederkerige dienstbaarheid verstoord en er ontstond een gezagsrelatie. Het uit de zondeval voortgekomen patroon van mannelijke heerschappij werd wettelijk vastgelegd als een patriarchaal systeem. De mensen moesten leren leven met de gevolgen van de zondeval en ook het weinige dat er nog van de gemeenschap over was, viel uiteen.
Maar God geeft niet op, vanwege Zijn liefde voor de mensen. Op de puinhopen van de oude gemeenschap bouwt Hij een nieuwe gemeenschap. In het Nieuwe Testament wordt de relatie van dienstbaarheid weer hersteld want het is de kenmerkende factor in de omgang tussen christenen. In een christelijke verhouding werken mannen en vrouwen samen en voor elkaar in een structuur van wederzijdse onderdanigheid en wederzijdse dienstbaarheid. De mens heeft de gave van gemeenschap teruggekregen.
In die relatie is er geen sprake van gezag. Iedereen zet zich met zijn eigen specifieke gaven volledig in voor de gemeenschap. Door mensen te beperken of uit te sluiten wordt de uitbreiding van de authentieke gemeenschap gehinderd. Gemeenschapsvorming is een noodzaak, die voortvloeit uit het karakter van God.
Het kruis symboliseert waar het over gaat. Een kruis bestaat uit een horizontale en een verticale balk, beide staan voor een belangrijk effect van het kruis. De verticale balk staat voor het herstel van de communicatie met God. Door de dood van Christus heeft God ons in de diepte van onze menselijke nood met Zichzelf verzoend. De verticale balk geeft aan dat het voor ieder mens mogelijk is verzoend te worden en een relatie aan te gaan met God.
Maar daarmee is de christen er nog niet, want het kruis heeft een tweede dimensie. Die overslaan is een ernstige vergissing. Omdat Christus gestorven is voor ons allemaal en omdat we allemaal even belangrijk zijn voor hem, strekken zijn gespreide armen zich uit naar iedereen die zich met God wil verzoenen, om hen bij elkaar te brengen in één Lichaam. Door de dood van Christus kan een nieuwe gemeenschap ontstaan. Er is ook verzoening tussen mensen mogelijk. Jezus benadrukte ook steeds dat er twee geboden zijn: God liefhebben met alles wat in je is en je naaste liefhebben als jezelf – dus ook met alles wat in je is (Mattheüs 22:36-39). Gemeenschapsvorming is dus geen bijzaak voor christenen of iets wat je kunt doen of laten; het is net zo belangrijk als iemands persoonlijke verlossing.
Het wordt ook gesymboliseerd door het laatste gebeden van Jezus, voordat hij zou sterven. In Johannes 17 bidt Jezus steeds weer om eenheid tussen zijn discipelen. In de beschrijvingen door Jezus van het einde komt ook steeds de gemeenschap terug: de gemeente zal als één Lichaam worden opgenomen (Johannes 5:28-29; 1 Tessalonicenzen 4:15-17), de kerk wordt uitgebeeld als één stralende bruid (Efeziërs 5:26-27; Openbaringen 21:1-3). De gemeenschap is Gods kostbaarste schepping, die voortvloeit uit zijn aard en die een afspiegeling vormt van zijn werkelijke identiteit van meerdere personen in één wezen. De kerk moet zich dus vooral inzetten voor het onderhoud, de groei en de uitbreiding van de gemeenschap. Christenen moeten hun gemeenschap toetsen aan de Bijbel en als deze daar niet aan voldoet, een rigoureus einde maken aan de gebruiken die de werkelijke gemeenschap in de weg staan en ze vervangen door elementen van een authentieke, op de Bijbel gefundeerde gemeenschap.

In de overige delen van het boek bestudeert Bilezikian een aantal van deze kenmerken van een authentieke gemeenschap.












Bill Hybels en Gilbert Bilezikian

Eenheid
Waar eenheid ontstaat wordt die al snel aangevallen door de anti-eenheidskrachten in deze wereld. Al in de eerste gemeenten – Korinte, Galatië, Efeze – bleek het een hele strijd de identiteit als gemeenschap te bewaren. Maar ook het gezin gaat onder druk van het moderne leven kapot, evenals scholen, wijken, steden en hele volken vervallen tot chaos en desoriëntatie.
Christenen kennen de beloften van God en hun opdracht om zoutend zout te zijn, maar door de hoge verwachtingen die daarbij horen kan een gevoel van wanhoop en frustratie over onze onmacht om veranderingen teweeg te brengen ontstaan. Te vaak lijkt de kerk in een verloren strijd om het bestaan verwikkeld te zijn, terwijl ze een overwinnende kracht zou moeten zijn die de poorten van de hel verplettert. Dat wordt veroorzaakt doordat de kerk is aangetast in haar fundamentele bestaansrecht, de kern van het wezen, namelijk het zijn van een gemeenschap, een eenheid waarin Gods volk is verenigd.
Vanaf het begin is de kerk bedoeld als model van de relaties binnen de Drie-eenheid (Johannes 17:11, 20-22), de gemeenschap mag niet gebaseerd zijn op een werelds model. Tijdens de eerste eeuwen van de kerk lukte dat, maar sinds de institutionalisering van de kerk na de bekering van Constantijn veranderde dat. De kerk werd een autoritaire gemeenschap die zich conformeerde aan het model van haar tijd. Na de reformatie veranderde dit op veel punten, maar niet voor wat betreft de eenheid. Die werd nog verder aangetast. Omdat de kerk weigerde zich te houden aan het model van eenheid dat wordt aangereikt door de Drie-eenheid, schommelt de kerk nu tussen het wereldse systeem van onderdrukkende institutionalisering enerzijds en verregaand individualisme anderzijds, oftewel tussen een totalitair systeem en fragmentatie. Maar in geen geval is de kerk een voorbeeld van gemeenschap. Door de zondeval is de gemeenschap het zwakste punt in de verdediging van de kerk. Kerken zonder de hartslag van een authentieke gemeenschap zijn niet meer dan pseudo-kerken, verstoken van de vitaliteit en de kracht die ze zouden hebben als ze een gemeenschap en een eenheid waren zoals God het heeft bedoeld.
Het ontwikkelen en bewaren van de eenheid is voor de kerk een prioriteit en een opdracht, geen kwestie van ‘graag of niet’. Uit het gebed van Christus voor Zijn sterven (Johannes 17), uit het verslag van de eerste kerk in Handelingen (4:32), uit de brieven van Paulus aan de Romeinen (12:5), Korintiërs (1 Korintiërs 10:17, 12:27), Galaten (3:28), Efeziërs (2:14-16, 4:4-6), Filippenzen (1:27 en 2:2) en Kolossenzen (3:15) blijkt dat eenheid voor de kerk een gave van God is, een Bijbelse opdracht. Om die opdracht uit te voeren moet er gezinsleven, gemeenschap zijn en daartoe zijn kleine groepen nodig. Groei is het gevol van interactieve relaties en kleine groepen helpen bij karaktervorming en geestelijke groei. Jezus werkte met zijn discipelen ook al in kleine groepen en de eerste kerk functioneerde zo. Het is de enige manier om gemeenschapsleven te ervaren.
Er zijn natuurlijk gevaren die die gemeenschap bedreigen. Zoals het kruis van Christus een horizontale en een verticale balk heeft, zo zijn persoonlijke verlossing en integratie in de gemeenschap onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er zijn situaties waarin één van beide dimensies ontbreekt, men benadrukt dan ofwel de individuele verlossing en de persoonlijke relatie met God (zonder oog te hebben voor de nood van mensen en zonder het vervullen van de wet van liefde: consumptiegericht geestelijk narcisme), ofwel het sociaal activisme dat op zich heel goed is (maar de persoonlijke dimensie van geloof wordt verwaarloosd; hun werk zou ook door ongelovigen gedaan kunnen worden omdat ze niet worden gedreven door liefde voor God en het verlangen Hem te dienen). De identiteit van de christen ligt op het kruispunt van deze beide. We worden opgeroepen elkaar te aanvaarden, zoals Christus ons aanvaard heeft. Het vormen van de gemeenschap mag niet uitgaan van wereldse overwegingen, zoals sociale status, geslacht, ras of rijkdom. Het enige dat Jezus vraagt is of we zijn liefde willen ontvangen. Hij stelt geen andere vragen, want aan de voet van het kruis is de grond gelijk en op het snijpunt van de balken is slechts ruimte voor eenheid. Wij hebben dus ook geen recht om onszelf om te draaien en elkaar aanvullende vragen stellen, die discrimineren, vernederen, verdeeldheid zaaien en vernietigen. We hebben geen recht om onze wereldse machtsstructuren toe te passen: geestelijken aan de top, leken onderaan. Mannen aan de top, vrouwen onderaan. Rijken aan de top, armoedzaaiers onderaan. Ambtsdragers aan de top, de gemeente onderaan. Hoog opgeleiden aan de top, eenvoudige mensen onderaan. Christus heeft de maatschappelijke ladders omgevormd tot een kruis. God houdt van eenheid onder mensen, omdat zijn karakter erin weerspiegeld wordt. Hij haat verdeeldheid, want dat is het werk van de vijand. Hiërarchische structuren zaaien verdeeldheid.
Een tweede belemmering voor de eenheid is een verkeerd begrip van het Bijbelse principe van heiliging. Heiliging is het werk van de Heilige Geest, met als doel dat elke gelovige in karakter en gedrag meer op Christus gaat lijken. Maar door alleen hierop te focussen wordt de nadruk gelegd op de individuele dimensie van het werk van de Geest in elke gelovige. Het herstel van Gods beeld in het leven van de mens gaat echter verder. Onze houding en ons gedrag dienen een harmonieus gemeenschapsleven mogelijk te maken. De elementen die genoemd worden als vrucht van de Geest in iemands leven, hebben een relationeel karakter en kunnen alleen tot uitdrukking komen in een context van relaties met anderen. Heiliging is een onderneming die vanuit een gemeenschap wordt ondersteund en geleid, het is geen individueel verbeteringsprogramma. Geestelijk zijn is daarbij voor vrouwen niet iets anders dan voor mannen. Beiden richten zich op hetzelfde model: Jezus Christus. Beiden streven naar dezelfde vrucht. De kerk is geroepen om de wereld een model aan te bieden van wederzijdse onderdanigheid en dienstbaarheid, niet van hiërarchie en rangorde.

Bedieningen
De Bijbel gebruikt het woord ‘bediening’ voor alle werk dat de gemeenschap opbouwt. Die hoort niet bij een selecte groep thuis, maar alle leden van de gemeenschap moeten structureel betrokken worden bij de vorming en instandhouding van de gemeenschap. Al bij het begin van de schepping kregen Adam en Eva een bediening, met een aantal kenmerken. Zij werden rentmeesters van de aarde, heersten erover maar dienden God. Uit deze eerste bediening zijn lessen te trekken. Namelijk dat er inspanning nodig is om gemeenschap te krijgen, dat alle leden van de gemeenschap samen dienaren zijn onder Gods gezag en dat de gemeenschap pas werkt als alle leden van de gemeenschap er volledig bij betrokken zijn.
Door de zondeval veranderde veel, er ontstond een heerser-ondergeschikte relatie tussen mensen. Zaken die God als zegen had bedoeld werden een vloek: kinderen baren was een pijnlijke inspanning en het onderwerpen van de aarde een zware opgave. De bediening werd het voorrecht van een paar enkelingen die het voor het zeggen hadden: priesters, profeten en koningen waren de specialisten.
Met de komst van Christus voltrok zich de overgang van het oude naar het nieuwe verbond. Daardoor kwamen de functies van priester, profeet en koning in een ander licht te staan:
  • een nieuw priesterschap. Het priesterschap van alle gelovigen, die als volk, Lichaam van Christus, Gods nieuwe tempel zijn. Met in de praktijk andere offers: aanbidding (Hebreeën 13:15) en goede daden (Hebreeën 13:16). Iedere gelovige is een dienaar van God die een bediening uitoefent. In de praktijk van de religieuze traditie is het dienaar van God zijn beperkt tot een kleine groep mannen, waarmee de gemeenschap en eenheid wordt vervangen door het wereldse onderscheid in structuren. Een dergelijke toe-eigening door een kleine groep past ook niet bij het Bijbelse model van leidinggeven.
  • een volk van profeten: ook de bediening van profetie heeft zicht uitgestrekt tot alle gelovigen. Profetie heeft ook een bredere betekenis gekregen: het is elke bediening die door het gesproken woord stichtend, vermanend en bemoedigend werkt (1 Korintiërs 14:3). De bedoeling is dat het Woord van God zo rijkelijk woont binnen de kerken, dat alle christenen worden geacht elkaar ‘in alle wijsheid’ te onderwijzen en vermanen (Kolossenzen 3:16).
  • niet meer dan één Heer. De nieuwe gemeenschap heeft geen aardse koning, Christus is immers Koning. De kerk is uitdrukking van Gods koninkrijk en heeft dus geen aardse heerser nodig. De Heer is heel goed in staat zijn kerk op aarde te besturen, omdat de Heilige Geest daarin aanwezig is.
Door de aanwezigheid van de Heilige Geest werden drie nieuwe ontwikkelingen zichtbaar.
  • Allereerst dat de verlossing beschikbaar is voor iedereen die daarnaar verlangt. Bovendien blijft de uitstorting van de Geest niet beperkt tot de Pinksterdag. Tot slot hebben door de Heilige Geest alle gelovigen toegang tot de bediening.
  • De discussie over de rol van de vrouw in de kerk wordt ook door dit uitgangspunt beïnvloed. De bediening werd na de Pinksterdag opengesteld voor alle gelovigen, ongeacht geslacht, leeftijd of sociale klasse. Als vrouwen worden beperkt in hun rol door het argument dat de discipelen ook allemaal mannen waren, is dat inconsequent. De leidinggevende taken en bedieningen in de kerk zouden dan immers alleen uitgevoerd mogen worden door Joodse mannen, omdat Jezus expliciet niet voor heidenen koos. Heidenen – niet-Joden – zouden dan uitgesloten moeten worden. Een dergelijke opstelling is in feite een terugkeer naar de situatie van vóór de opstanding. Maar gelukkig heeft Christus aan de nieuwe gemeenschap de gave van eenheid geschonken (Galaten 3:28). Over dit thema heeft Bilezikian ook op andere plekken geschreven, zoals hier en hier.
  • Ook voor het begrip van geestelijke gaven is het belangrijk te bedenken dat het gaat om de vaardigheden, capaciteiten en talenten die de Heilige Geest ons geeft om het algemene belang van de gemeente te dienen, dat wil zeggen de gemeente te stichten en op te bouwen (1 Korintiërs 12:13, 12:7, 14:4 en 14:12). Geestelijke gaven zijn gegeven aan alle gelovigen opdat zij gaan meewerken in de bediening en zo deelhebben aan het priesterschap van alle gelovigen. Het is belangrijk in te zien dat God meer eer toekent aan bedieningen die laag in aanzien staan, zodat geen verdeeldheid in het Lichaam ontstaat. Maar iedereen moet zich dienstbaar opstellen en doen wat bij zijn of haar gaven past. Aan de voet van het kruis is de grond gelijk, niemand is in de kerk verheven ongeacht zijn bediening. Als wij beperkingen opleggen dan leidt dat tot slecht functionerende om de roeping te vervullen die God hun heeft gegeven.

In feite zijn in de nieuwtestamentische kerk twee praktijken met omgaan van bedieningen te herkennen: het normatieve model en het correctieve of herstellingsmodel.
  • het normatieve model gaat uit van het priesterschap van alle gelovigen. Er is immers geen Bijbelse eenheid als de bediening niet door iedereen wordt gedragen. Er is een verband tussen eenheid en bedieningen die op geestelijke gaven zijn gebaseerd (Romeinen 12:4-8) zodat niemand daarvan mag worden uitgesloten (zie ook 1 Korintiërs 12). De schijnbare tegenstrijdigheid van 1 Korintiërs 14:34-35 (dat vrouwen moeten zwijgen en thuis hun man vragen) legt Bilezikian als volgt uit. Het gaat hier om een citaat van een gebruik, dat door valse leraars (zie Galaten 1:7, 4:17) is geïntroduceerd, die zich op de wet beroepen (vers 34). Paulus geeft in vers 36 – bijna sarcastisch – aan dat het woord van God niet vanuit hun gemeente wordt verspreid. Hij geeft als het ware een negatieve verwijzing, hij geeft een leer weer die hij vervolgens verwerpt (vers 37-38). Het standpunt van authentieke gemeenschap en volledige deelname aan de bediening op basis van geestelijke gaven vinden we echter overal terug. Het werk van de Geest is gericht op de vorming van één Lichaam, dat niet bestaat uit heersers en onderdanen. De kerk moet een gemeenschap van eenheid en liefde zijn, die tot uitdrukking komt in de volledige betrokkenheid van alle gelovigen bij de bediening. God wordt geëerd als gelovigen hun gaven volledig inzetten voor de bediening. Daarom is dit het normatieve model.
  • het herstellingsmodel of correctieve model kent een aantal strenge beperkingen t.a.v. de bedieningen. Dit model wordt vooral besproken in de brieven van Paulus aan Timotheüs en Titus. Uit de brieven blijkt dat Titus en Timotheüs met een speciale opdracht naar Efeze en Kreta waren gezonden (namelijk valse leer bestrijden). In deze gemeentes was sprake van een nadrukkelijk aanwezige leider. In andere gemeentes met problemen (zoals in Rome en Korinte), richtte Paulus zich rechtstreeks tot de volledige gemeente (Romeinen 15:14, 1 Korintiërs 5:4, 2 Korintiërs 13:11) die in eenheid als zelfstandig Lichaam de problemen moest oplossen.In alle andere brieven noemt Paulus de leiders niet eens expliciet. Kennelijk was de leiding in de gemeentes onopvallend, bescheiden en niet op de voorgrond tredend. Leiders lijken aan de zijlijn te staan, klaar om in te grijpen als het nodig is. Er zijn maar zeven verzen buiten de brieven aan Timotheüs en Titus waarin het over de leiders gaat (Filippenzen 1:1, Jakobus 5:14 en 1 Petrus 5:1-5). Opvallend is bovendien dat Paulus zijn instructies over de kerk in Efeze schrijft lang na zijn reizen en lang na zijn brief aan de Efeziërs.
    In deze brieven wordt beschreven dat de kerk in feite weer terug bij af is. Alleen professionele leiders mochten in de bediening staan en zij doen al het werk; de kerk blijft veelal passief. Onderwijs en prediking kregen nu een uitzonderlijke status in de kerk van Efeze (1 Timotheüs 3:2, 5:17). De situatie was kritiek op dat moment, alleen betrouwbare en vertrouwde mensen mochten onderrichten (2 Timotheüs 2:2, 1 Timotheüs 3:2, 5:17). Verder werden Timotheüs en Titus als tijdelijke hervormers gestuurd met buitengewone bevoegdheden (bevelen, instructies geven) en een uitzonderlijke gezagspositie die nergens anders in de jonge kerk voorkwam.
    Ook de eisen die aan leiders waren gesteld waren verschillend van die in andere gemeentes. In andere gemeentes ging het erom te ontdekken welke gave je had en vervolgens een taak op te nemen de bij je past (Handelingen 6:3, Romeinen 12:4-8, 1 Korintiërs 12:4-11), het ging om de integratie van bedieningen. Maar in de brieven aan Timotheüs en Titus wordt een heel stelsel van eisen opgesomd, met als meest in het oog springende dat sprake moest zijn van gehuwde mannen. Er ontstaat een tegenstelling tussen twee typen gemeentes.
  • De verklaring hiervoor volgt enerzijds uit de geschiedenis van de kerken in Efeze en Kreta en anderzijds uit de inhoud van de brieven.
    Kijkend naar de geschiedenis is de kerk in Efeze onder grote moeite gesticht, Paulus ondervond tegenstand van Joden en heidenen, hij moest strijden tegen sekten, occulte praktijken, de synagoge en afgoderij in de tempel. Maar toch was de kerk gewond geraak, in een crisis beland en er moest hulp komen (1 Timotheüs 1:3). De dwaalleraars moesten bestreden worden en de kerk hersteld. IN die situatie was een bijzondere structuur nodig om te voorzien in de behoeften van deze specifieke kerk (1 Timotheüs 2:11-3:15). Het lijkt erop dat de afvallige leiders hun valse leer hadden verspreid onder de vrouwen (1 Timotheüs 5:13-15) en dat leidde tot geschillen, haarkloverijen en twist. In Kreta ging het er net zo aan toe, ook daar werd via de gezinnen de kerk aangevallen (Titus 1:11).
    In beide gevallen gemeentes stelde Paulus een grondige reorganisatie voor. Leiderschap werd toevertrouwd aan zorgvuldig geselecteerde mensen en zij waren ook de enigen die de gezonde leer mochten doorgeven.
    De voorbeelden die Paulus geeft – over Eva die werd verleid (1 Timotheüs 2:13-14) – zeggen dus niets over de hiërarchie in de gemeente, maar drukken uit wie er verleid werd. Als Paulus had bedoeld dat vrouwen onder geen enkele voorwaarde onderricht of leiding mogen geven over mannen, zou dit betekenen dat Golgotha en Pinksteren geen enkele invloed hebben gehad op de ondergeschiktheid van vrouwen als gevolg van de zondeval, oftewel het kruis van Jezus zou dan niet voldoende zijn om dit op te heffen en alle dingen nieuw te maken voor de vrouw en haar tot een nieuwe schepping maken. Het christendom wordt dan gereduceerd tot een religie voor één geslacht. Het voorbeeld ging echter niet over gezag, maar over bekwaamheid. Paulus toont ermee aan dat onbekwame mensen geen bediening mochten uitoefenen, maar zich eerst moesten laten onderwijzen. De nood in Efeze vergde een tijdelijke uitsluiting voor vrouwen en een tijdelijke uitsluiting voor niet-gehuwde mannen of mannen zonder gehoorzame, gelovige kinderen. Paulus spreekt van een specifieke opdracht aan Timotheüs (1 Timotheüs 1:18) en hij schrijft de brief omdat hij hem anders te laat spreekt (1 Timotheüs 3:14). Paulus heeft dus geen algemene, voor alle kerken geldende, regel gegeven.
Het blijkt kortom dat er een omgekeerde relatie bestond tussen volledige deelname van de gemeente aan de bediening en leiders op de achtergrond versus een situatie waarin de bediening aan (een deel van) de gemeente werd ontzegd en een monopoliepositie van de leider. Ook blijkt dat Paulus een flexibele organisatie per plaatselijke gemeente voorstond, afhankelijk van de omstandigheden. In tijden van nood was die anders dan in andere tijden,
Elke kerk die zich in een situatie bevindt als die in Efeze of op Kreta, moet het correctiemodel toepassen. Als de kerk in haar bestaan bedreigd wordt, moeten alleen die mensen toegang tot de bediening krijgen die daar het meest voor geschikt zijn. De bedoeling is dat de kerk herstelt en dat vervolgnes het normatieve model wordt toegepast.
Een belangrijk punt is dat als je zou vinden dat in 1 Timotheüs algemeen geldende regels voor de hele kerk worden beschreven, je die ook consequent moet overnemen. De leiders moeten dan expliciet voldoen aan alle kwalificaties in die brief (en die in Titus 1:7-9), we mogen immers niet zelf bepalen welke regels we wel en niet overnemen. Er mogen dan geen ongehuwde oudsten zijn of oudsten zonder kinderen of met kinderen die te jong zijn om respect te betuigen. Wordt dit niet strikt gehandhaafd, maar de regels voor vrouwen wel, dan is er sprake van zonde omdat er gehandeld wordt met aanzien des persoons (Jacobus 2:4, 9-10).
Er is alleen sprake van een compleet en gezond Lichaam, als ieder deel optimaal functioneert, in harmonie met de andere delen.



Leiderschap
Uit het voorgaande blijkt dat de Bijbel niet één bestuursvorm voorschrijft aan kerken, maar dat die afhankelijk is van de behoeften en omstandigheden. Verder is duidelijk dat de uitdaging voor christenen is om gemeenschappen te vormen die in contrast staan met die van de wereld. Er worden radicale eisen gesteld aan de kerk en Christus stelt mensen aan die zijn Lichaam dienen, tot opbouw en bescherming van de onderlinge gemeenschap.
Uit de Bijbel blijkt dat nieuwtestamentisch leiderschap drie essentiële, algemeen geldende, kenmerken heeft: leidinggeven is een dienende taak die op geestelijke gaven berust en die altijd bij meerdere personen ligt. Prominent hierin is de dienende taak, de andere twee punten vloeien hieruit voort.
De grenzen tussen de verantwoordelijkheden van leiders en andere gemeenteleden zijn in de Bijbel zo vaag, omdat de kerk een gemeenschap is van dienaren die als gelijkwaardige partners de handen ineenslaan om hun doelen te bereiken. Het gaat erom dat de klus geklaard wordt. Dat is belangrijker dan te weten wie waar staat in een hiërarchische structuur. De kerk is de plek waar mensen als teamleden zij aan zij kunnen staan, zonder zich druk te hoeven maken over zaken als rang en positie. De leden van de kerk worden immers geleid door dezelfde inwonende Heilige Geest.
Dienstbaar leiderschap
Jezus introduceerde een leiderschap nieuwe stijl: een leider met de nederigheid van iemand die de laatste plaats inneemt. Het motief van de leider is niet het verlangen te heersen, de touwtjes in handen te hebben of anderen bevelen te geven, maar om anderen te steunen en te helpen. Leiderschap onder christenen is niet gebaseerd op gezag, maar op dienstbaarheid aan de gemeenschap (Marcus 9:35, Mattheüs 20:26, Galaten 5:13). Het betekent dat je de ladders van de hiërarchie afdaalt, om degenen die onderaan staan boven jezelf uit te tillen.
In het onderwijs aan de discipelen presenteert Jezus twee modellen (Mattheüs 20:25-28): dat van de wereld die op gezag en hiërarchie was gebaseerd, en die van het Koninkrijk die daar totaal van afweek. Over het hiërarchische model zei Jezus: “zo zal het bij jullie niet mogen gaan”. Jezus verlangt wederzijdse dienstbaarheid. Daarbij is de houding van de leiders belangrijker dan de gekozen bestuursvorm.
Het is Gods doel de verlosten bijeen te brengen in gemeenschappen, waar ze kunnen groeien en dienen door hun integratie in Gods volk. Door de wederzijdse liefde en dienstbaarheid zou de kerk de wereld kunnen overwinnen.
Besluitvorming met onderling goedvinden
Jezus legde het gezag om de kerk te besturen zonder meer bij de gemeenschap. In de gemeenschap van dienaren mag niemand zich opwerpen als de grote baas, er zijn geen potentiële gezagsdragers. In gezamenlijkheid zullen de gelovigen de wil van Christus, het hoofd van de kerk, ontdekken (Mattheüs 18:19-20). In Handelingen 6:1-6 en Handelingen 15:22 wordt dit model uitgevoerd maar in 1 Korintiërs 6:1-8 draagt ook Paulus de geschillenbeslechting niet op aan een gezagsdrager, maar aan een wijs mens uit de gemeente.
Drie verantwoordelijkheden voor leiders
Uit het Nieuwe Testament blijken drie belangrijke verantwoordelijkheden voor kerkelijke leiders: het geestelijke toezicht op en de verzorging van de kerk, de toerusting van niet-professionals voor de bediening en tussenkomst in crisissituaties.
  • Geestelijk toezicht
    Het geestelijk welzijn van de kerk gaat ieder lid van de gemeente aan, maar de verantwoordelijkheid voor het op peil houden ligt vooral bij de leiders van de plaatselijke kerk. Het is een zorg voor henzelf en voor de kudde (Handelingen 20:28). Het algemene doel is de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend toe te spreken (1 Korintiërs 14:3). Maar dat is niet het monopolie van leiders, volgens Paulus moeten alle kerkleden vervuld zijn van al de kennis om elkaar terecht te wijzen (Romeinen 15:14), in staat zijn elkaar in alle wijsheid te leren en terecht te wijzen (Kolossenzen 3:16) en elkaar te vermanen en op te bouwen (1 Tessalonicenzen 5:11).
    Wanneer een kerk niet meer doet dan de status quo handhaven, wordt ze bureaucratisch en star. Maar de taak van de kerk zit er pas op als het Einde daar is, er is dus altijd een nieuwe uitdaging in het evangelie. Waar geen visie is, teren de mensen geestelijk weg. Belangrijk bij de toezichthoudende taak van kerkelijke leiders is dat zij een gemeenschappelijke visie formuleren voor en met de gemeenten, die wordt vertaald naar een doelstelling en een plan van aanpak. Allen moeten zodanig deelgenoot van de visie worden, dat het hun eigen visie wordt.
  • Toerusten voor de bediening
    Leiders moeten Gods volk toerusten voor de bediening (Efeziërs 4:11-13). Dus leiders moeten niet zelf de bediening in de gemeente op zich nemen, maar de gemeente daartoe aanmoedigen, tot opbouw van het Lichaam. Leiders moeten hun kennis overdragen, anderen opleiden om boven hen uit te groeien. Dienstbaar leiderschap is anderen de ruimte geven groter te worden dan jijzelf. De kerk functioneert optimaal, wanneer de bediening een voorrecht is waaraan iedereen deelheeft, in plaats van een verantwoordelijkheid van enkele beroepskrachten.
    Dit is nergens zo belangrijk als bij evangelisatie, omdat ‘leken’ moeten worden geprikkeld hun geloof uit te dragen opdat de kerk groeit. De Bijbel wijst ons de weg van het aangaan van oprechte, onvoorwaardelijke en niet-manipulerende vriendschappen met potentiële zoekers, waarbij de Heilige Geest de ruimte krijgt om deze relaties op zijn tijd en manier te gebruiken voor het christelijk getuigenis. Het recht om te getuigen moet je verdienen, het is niet toe te eigenen. We moeten meer op Jezus lijken, en minder op Farizeeërs. Leiders moeten de gemeente voorgaan met dergelijke vriendschappen. De plaatselijke kerk zou regelmatig evenementen moeten organiseren die zijn toegesneden op zoekende mensen, die voor geïnteresseerde ongelovigen te begrijpen zijn. Zo kunnen ongelovigen kennismaken met het leven van een christelijke gemeenschap. Dat vereist een structuur om nieuwe bekeerlingen hun plaats te laten vinden in de kerk en een hechte en gemotiveerde gemeenschap van mensen.
  • Kerkelijke tucht
    Dit is de “bediening van tussenkomst”, de bediening om crises te voorkomen of op te lossen. Leiders moeten met geestelijk onderscheidingsvermogen alert zijn op situaties die schadelijk kunnen zijn, zij moeten die oplossen en resoluut omgaan met de ontstane problemen. Onder normale omstandigheden zijn leiders ondersteunende dienaren, maar in crisissituaties zijn zij wijze rechters (1 Korintiërs 6:5). De eerste stap is het waarschuwen van de overtreder, de tweede stap is het uitstoten van personen die geen berouw tonen. Maar tucht is geen straf of wraak, het dient om de kerk te beschermen en om mensen te bewegen berouw te tonen en herstel te vinden. Deze achtergrond verklaart de maatregelen die Paulus trof in Efeze en op Kreta: er was een grote crisis die krachtig optreden vereiste. De gepaste reactie is gehoorzaamheid en onderwerpen (Hebreeën 13:17), maar het is dus niet zo dat leiders heerschappij mogen voeren over degenen die aan hen zijn toevertrouwd (1 Petrus 5:3). Machtsuitoefening is niet de normale manier van kerk leiden, maar afgezonderd voor uitzonderlijke situaties. Zoals de voorschriften voor Efeze bedoeld waren voor uitzonderlijke situaties. De opmerking van Paulus dat hij niet toestond dat vrouwen gezag uitoefenden over de man (1 Timotheüs 2:12) is een regel die voor mannen én vrouwen gold (mannen mogen ook geen gezag uitoefenen over de vrouw) en gebaseerd was op het onderwijs van Jezus (Mattheüs 20:25-26). Als hiërarchische structuren of het gebruik van gezag de norm wordt in de kerk, in plaats van netwerken van dienstbaarheid, dreigt misbruik en onvruchtbaarheid.
Leiderschap en geestelijke gaven
In de Pastorale Brieven staan uitvoerige taakomschrijvingen voor leiders, maar eigenlijk wordt nauwelijks gesproken over geestelijke gaven. Maar dat lijkt het gevolg te zijn van de moeilijke specifieke situatie van de gemeentes in Efeze en Kreta. Het Nieuwe Testament schrijft overigens voor dat uitoefening van alle bedieningen afhankelijk is van de gaven die de Heilige Geest geeft aan de gemeentes. Leiderschap moet dus gebaseerd zijn op iemands gaven. De leer van verscheidenheid van gaven (Romeinen 12:6-8) betekent dat niet één persoon alle gaven kan ontvangen en daarmee alle bedieningen kan volbrengen, dat wordt zelfs verboden (1 Korintiërs 12:20-21). De gaven komen allemaal van God, de gemeente moet daar zorgvuldig en respectvol mee omgaan.
De kerkelijke traditie lijkt in dit geval vaak boven de Schrift te gaan. Het priesterschap van alle gelovigen is vervangen door de bediening van professionele geestlijken. Hierdoor hebben leken vaak het recht verloren de bediening uit te oefenen, of ze durven het niet meer. Men beperkt zich tot een rol aan de zijlijn. Ten tweede legt dit systeem een ondragelijk last op de priesters en predikanten zelf en teveel van hen eisen, ook op gebieden waar ze geen bediening hebben. Er wordt van hen verwacht dat ze universeel begaafd zijn, maar het brengt de voorganger in een wanhopige situatie. De Bijbel verwacht echter in de bediening van een plaatselijke kerk de inzet van alle leden.
Deze positie van voorgangers draagt vaak een heilig aura door de ‘wijding’, ‘bevestiging’ of ‘inzegening’ die plaatsvindt, dit gebeurt vaak onder handoplegging. Een dergelijke handoplegging aan het begin van iemands bediening is niet Bijbels; handoplegging vindt plaats bij kinderen en zieken (Marcus 6:5, Lucas 13:13), bij aanstelling voor de bedinging van de tafels (niet van het woord!) (Handelingen 6:2-6) of bij een nieuwe taak (Handelingen 13:4) of gave (1 Timotheüs 4:14). Handoplegging is bedoeld voor mensen die al in de bediening staan, als een herhaalbaar teken van bemoediging, om specifieke uitdagingen aan te kunnen (dus ter toerusting). Het benoemen van mensen in leidinggevende posities is niets anders dan de erkenning en bevestiging van hun geestelijke gaven door een plaatselijke gemeente. De erkenning daarvan, eventueel onder bemoedigende handoplegging, mag nooit leiden tot een verschil in waardering van verschillende bedieningen. Gelovigen mogen nooit belet worden hun gaven ten volle te benutten, ook al zijn ze niet ‘gewijd’ of ‘bevestigd’.
Er is veel werk voor nodig om de eenheid in de kerk te verwezenlijken en de buitenwereld, die gedomineerd wordt door hiërarchische structuren, oefent zware druk uit op de kerk om ook te denken in termen van ‘hoog’ en ‘laag’. De gemeenschap wordt beschermd als de gaven van leiderschap niet worden verward met macht. Op pagina 178-179 doet Bilezikian vervolgens bijna twintig suggesties hoe decentralisatie van kerkelijke bedieningen bereikt kan worden.

Meervoudig leiderschap
Dienstbaar leiderschap werkt op basis van groepsbeslissingen, niet op basis van eenzijdige, autocratische, besluitvormingen van bovenaf. De christelijke gemeenschap houdt zich aan een model van wederzijdse dienstbaarheid. De wereld kan niet effectief functioneren zonder leiders die over hun ondergeschikten heersen, maar de kerk kan niet effectief functioneren mét leiders die over hun gemeenteleden heersen. In de gemeenschap onderwerpt iedereen zich aan de onder, leiders zijn dienende leiders die samenwerking in het belang van de gemeenschap. In het belang van de gemeenschap dient soms scherp toezicht te worden gehouden, maar alleen in crisissituaties.
Leiders moeten dan ook de groep in staat stellen haar gezamenlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen. Er moet een systeem van hoor en wederhoor zijn. Ter bescherming tegen autocratische machtsovernames kan het meervoudig leiderschap het best in de statuten worden vastgelegd.
In het hele Nieuwe Testament is geen enkele verwijzing te vinden naar een gemeente met maar één leider, altijd wordt een groep van leiders aangesproken. Het was in de jonge kerken normaal dat zij een team van herders had. Timotheüs en Titus kregen grote individuele verantwoordelijkheden in de gemeenten van Efeze en Kreta, maar zij waren tijdelijke afgezanten, tussen de plaatselijke groep leiders en ze hadden de taak om teams van betrouwbare leiders op te zetten.
Teamleiderschap is geen menselijke uitvinding, maar heeft een hemels voorbeeld Het doel is het plaatselijke Lichaam toe te rusten met geestelijke gaven. Alle drie de personen van de Godheid werken daarbij samen: de Heilige Geest schenkt de gaven, Christus de Heer deelt de bedieningen toe en God de Vader zorgt voor de werkingen (1 Korintiërs 12:4-6).
Er is maar één hoofd van de kerk, Christus. Maar ook zijn leiderschap wordt als een vorm van dienstbaarheid omschreven. Christus behandelt de kerk, die Hij Verlost heeft, als zijn bruid. Zo moeten ook kerkelijke leiders de getrouwen behandelen als mededienaars, nooit als ondergeschikten. De essentie van christelijk leiderschap is de moed om te geven, niet het verlangen om te heersen.

Slot
Aan het slot van het boek vat Bilezikian alles nog een keer samen. Hij beschrijft de liefde van Christus, de liefde voor het leven, de mens en de gemeente. Als iemand Christus liefheeft, heeft hij ook de kerk lief. Wie de kerk niet liefheeft, heeft Christus niet waarlijk lief. Hij noemt verschillende voorbeelden van personen die Christus niet waarlijk lief hebben: de kluizenaar die in afzondering zijn spiritualiteit beleeft, de passieve kerkganger, de evangelist die denkt dat hij redt en geneest zonde mensen op te roepen zich bij een kerk aan te sluiten, opvliegende zendelingen, iemand die kerken sticht uit wedijver, et cetera.
Hij of zij heeft Christus lief die – net als Hij – zich helemaal wil geven voor de kerk, om er aan mee te werken dat zij vóór Hem gesteld kan worden als een stralende onbevlekte bruid – heilig en zonder schuld. Iemand die Christus werkelijk liefheeft, wordt gedreven door een overweldigende passie voor de kerk, omdat zij de passie van de Meester is.
Vele goedbedoelende christelijke leiders zitten vast in kerkelijke systemen die zonder discussie in stand worden gehouden. Deze systemen kunnen zelfs anti-kerkelijk worden, bijvoorbeeld omdat zij haar heilige roeping als eenheid of gemeenschap in de wind slaat of omdat zij haar eigen mensen behandelt met aanzien des persoons.
De aanbevelingen die Bilezikian geeft zijn:
  • zoek in de Schrift naar de definitie van een authentieke gemeenschap en de algemene principes voor haar functioneren. Ontdek dat de gemeenschap een geschenk van God aan de mensen is, een bindend mandaat van God.
  • Pas op voor godsdienstige uitingen van de humanistische zucht naar individualisering. Geef in erediensten geen ruimte aan gelovigen die hun persoonlijke vorm van aanbieding etaleren of aan lofliederen die teveel het eigen geloofsleven bezingen. Zinvolle deelname aan gezamenlijke aanbidden moet ertoe leiden dat mensen elkaar opbouwen in hun geloof. Gemeenschappelijke aanbidding is meer dan een aantal mensen die bij elkaar komen om elk voor zicht omgang met God te hebben, het is gericht op de gemeenschap.
  • Leg minder nadruk op de persoonlijke relatie met Christus maar meer op de gezamenlijke relatie met Christus, als zijn Lichaam. Toewijding aan Christus mag niet gereduceerd worden tot de eigen stille tijd. Geestelijke groei vindt plaats in het verband van relaties. De persoonlijke toewijding aan God heeft tot doel dat de gemeenschap erdoor wordt verrijkt. Onze persoonlijke omgang met God mag nooit de plaats van de gemeenschap innemen.
  • Wanneer kerkelijke gemeenschappen hun roeping vervullen en Bijbels functionerende gemeenschappen zijn, zullen ze de gezinnen in hun gemeenschap inspireren, sterken en beschermen. Gezinnen zullen ook worden ingericht op grond van dienstbare relaties. Aparte programma’s voor mannen en vrouwen hebben alleen waarde, als ze een aanvulling zijn op de gemengde groepsprogramma’s.
  • De gemeenschap is Bijbels als zij belangrijk vindt wat de Bijbel belangrijk vindt en minimaliseert wat de Bijbel minimaliseert. Er is geen uitspraak in het Nieuwe Testament die een christen opdraagt of toestaat gezag over een andere christen uit te oefenen, het wordt zelfs verboden (Mattheüs 20:25-26, Marcus 10:42-43, Lucas 22:25-26). De Bijbel spreekt wel veel over elkaar onderworpen zijn, in wederzijdse dienstbaarheid.
  • Verwacht en dring er op aan dat je je geestelijke gaven zonder belemmering kunt gebruiken in het grotere geheel van de gemeenschap. Iedere christen is aan God verantwoording schuldig voor het gebruiken van zijn of haar geestelijke gaven in het werk van Gods Koninkrijk. Gemeenschappen die ervoor kiezen Gods gaven te verstikken nemen een vreselijke verantwoordelijkheid op zich, want zij verzetten zich tegen de Heilige Geest, die de Gaven heeft uitgedeeld (1 Korintiërs 12:7, 11). Geen enkel kerklid is ontslagen van de verantwoordelijkheid bij te dragen aan het functioneren van het Lichaam en niemand mag een ander verhinderen zijn rentmeesterschap of bediening uit te oefenen.
  • Wanneer het gemeenteleven verstoord is, moet het plaatselijk leiderschap de ruimte krijgen om kritieke situaties binnen de kerk aan te pakken. Dat is de correctieve fase. Maar die fase is tijdelijk, de kerk moet onderweg zijn naar het normatieve model, namelijk dat de hele gemeenschap deelneemt aan de bediening.
Als de goddelijke roeping aan allen om zich volledig en met blijdschap in te zetten voor het werk van het Koninkrijk werkelijkheid wordt, zal de gemeenschap tot bloei komen. En dan breidt de gemeenschap zich onherroepelijk uit.
Aan het slot van het boek is een artikel van Bilezikian opgenomen waarin hij ingaat op "hermeneutisch bungeejumpen", oftewel de al dan niet ondergeschiktheid in de Godheid (een uitleg van onder meer 1 Korintiërs 11:3). Het engelstalige artikel staat hier.

Gilbert Bilezikian – De kerk als gemeenschap (vertaling van Community 101). Uitgeverij Gideon Hoornaar. ISBN 90-6067-902-4