dinsdag, januari 17, 2006

Frisse wind, nieuw vuur - Jim Cymbala


Dit is een heerlijk, bemoedigend boek over het functioneren van een kerk dat ik nu al voor de derde keer heb gelezen. Cymbala is een vriendelijke, praktische, toegewijde, geestelijke radicale man die in heldere en duidelijke taal zijn verhaal vertelt, en je het verlangen meegeeft om je eigen kerk te zien functioneren op een bijbelse manier, omdat zichtbaar wordt dat dit mogelijk is.
En dat niet omdat hij ingewikkelde schema’s, mooie modellen of prachtige tien-stappenplannen toepast. Nee, het is heel eenvoudig. Hij kiest ervoor om met zijn kerk op de knieën te gaan, God te zoeken, trouw te zijn aan zijn Woord en het vervolgens van Hem te verwachten. Gebed is de motor en God krijgt consequent de eerste plaats in alles.
Het is niet eenvoudiger dan dat en we weten allemaal eigenlijk wel dat het zo eenvoudig is. Maar tussen het weten en het toepassen ligt de gebruikelijke valkuil van teveel willen organiseren, te veel zelf willen doen, bepaalde zaken belangrijk gaan vinden en dan op een of andere manier toch te weinig vertrouwen op de werking van Gods geest in gewone mensen. Cymbala laat zien dat het kiezen van een andere weg een heleboel pijnlijke confrontaties met jezelf oplevert, maar uiteindelijk de beloning geeft dat je zeker weet dat je in gehoorzaamheid aan God hebt gediend in zijn Koninkrijk, zonder Hem teveel voor de voeten te lopen. En wie wil dat niet? Nou, ik wil het wel.
Cymbala schetst hoe hij startte als ploeterende voorganger met een roeping die ontdekte dat hij misschien niet zo’n heel goede voorganger was. De eerste les was echter: “Als God iemand roept, dan is dat het enige wat telt. Geef niet toe aan je angst.” De tweede les was: “Vind in gehoorzaamheid aan God je eigen manier om de mensen dienstbaar te zijn.”

En dat is het eigenlijk. Punt. Volgende boek. Of lees zijn eigen verhaal hier.

Jim Cymbala

Maar Cymbala laat zien waar het allemaal toe kan leiden. Een doorbraak in zijn kleine gemeente ontstond door momenten van verootmoediging. God kan mensen die nederig en eerlijk toegeven dat ze Hem wanhopig hard nodig hebben niet weerstaan. Oftewel: als gemeenteleden worden aangespoord om te bidden en Gods naam aan te roepen, zal God antwoorden op de gebeden.
De conclusie was dat de doordeweekse bidstonden in de gemeente de barometer van de kerk zouden zijn, niet de zondagsdiensten. Dus:
  • Je kunt de populariteit van een kerk afmeten aan het aantal aanwezigen op zondagmorgen.
  • Je kunt de populariteit van de voorganger afmeten aan het aantal afwezigen op de bijbelstudie.
  • Je kunt de populariteit van Jezus afmeten aan het aantal aanwezigen op de bidstond.
Ook Spurgeon noemde de bidstonden al de genademeter van de kerk. En: gebedsverhoringen leiden tot meer gebed.
Deze benadering veranderde ook de zondagsdiensten. Het ging erom bezoekers liefde te tonen. Bezoekers wilden weten dat God hen kon oprapen en een tweede kans geven. Cymbala vertelt veel anekdotes, over het Brooklyn Tabernacle koor dat geen noot kon lezen maar toch Grammy’s won voor hun opnames, over bekeringen van drugsverslaafden en prostituees, over hoe God voorziet in ruimtes. Maar steeds benadrukt hij de noodzaak van gehoorzaam gebed bij alles wat gedaan wordt, en het functioneren van de “genademeter”.
Daarom vindt Cymbala dat gebed vooraf gaat aan onderwijs. Het heeft alleen zin te onderwijzen als er leven is dat in goede banen geleid moet worden. Als de luisteraars geestelijk in coma verkeren, kunnen ze met een goede boodschap niet tot leven worden gewekt. Bidden gaat voor. Het aanroepen van God wordt vanaf het begin van de Bijbel als basisvoorwaarde beschreven: Genesis 4:26, Deuteronomium 4:7, Psalm 4:4. God zal zijn genade rijkelijk uitstorten over wie Hem aanroepen (Romeinen 10:12-13). Als in onze kerken niet gebeden wordt en als de mensen niet verlangen naar God, heeft het geen enkele waarde dat er veel mensen naar de dienst komen. We maken daarmee geen indruk op God.


Het Brooklyn Tabernacle Choir

Een cruciale opmerking vind ik de volgende: “Als we hier op aarde geen behoefte hebben aan God nabijheid, waarom zouden we dan naar de hemel willen gaan? Hij staat daar in het middelpunt. Als we er hier en nu niet van genieten om in zijn aanwezigheid te zijn, zal de hemel ook geen hemel voor ons zijn.”

Er kwam een test voor Cymbala natuurlijk. Zijn oudste dochter ging haar eigen weg - letterlijk en figuurlijk van God los. Zijn vrouw werd ernstig ziek. Door een zware worsteling in gebed zijn zij beiden behouden.

Cymbala gebruikt het verhaal van de tempelreiniging (Johannes 2, Marcus 11) om zijn punt te illustreren. Natuurlijk deden de aanwezigen op dat plein allemaal godsdienstige dingen met goedkeurign van de leiding en hielpen ze de dienst draaiende te houden met nuttige activiteiten waar iedereen de redelijkheid van inzag. Maar toch verjoeg Jezus ze. Jezus is niet onder de indruk van godsdienstige handel. Het gaat hem niet om het feit dat we Gods werk doen, maar hoe en waarom we het doen. Het gaat er niet om of u een taak doet, maar waarom. Preken, muziek maken en uit de Bijbel lezen zijn belangrijk, maar het kenmerk van Gods huis is gebed. Dat was ook het kenmerk van de eerste gemeente, bij moeilijkheden, bedreigingen, uitdagingen, vervolgingen is de reactie steeds: gebed. Niet politieke actie, geen demonstraties, maar gebed.

Gods antwoord op gebed is genade, en Zijn genade is voor iedereen. In Romeinen 10:13-15 is het doel “aanroepen van de Heer”. En de volgorde is: zenden - prediken - horen - geloven - aanroepen van de Heer. In Openbaringen 5:8 is dat ook wat aan Christus wordt aangeboden in de eeuwigheid: niet onze preken, maar onze gebeden. Preken zijn belangrijk, maar: “Als de mensen aan het einde van een samenkomst niet naar God toegaan, wat voor samenkomst is dat dan? Dan hebben we God niet werkelijk ontmoet, de Enige die machtig en liefdevol genoeg is om ons leven te veranderen”. Preken zijn een middel, geen doel. Dat is een cruciale observatie van Cymbala. Uiteindelijk gaat het om iets anders dan de preek, en als de preek niet naar God leidt is deze mislukt.

Oorspronkelijke titel: Fresh wind, fresh fire


In het tweede deel van het boek gaat Cymbala in op een aantal dingen die afleiden van wat God wil geven.
  • Miskenning van de tijd waarin we leven. “Het zijn goede tijden”, juichen sommige voorgangers, “Gods volk wordt rijk gezegend”. Maar de zedeloosheid neemt toe, christenen geloven niet dat er een ‘absolute waarheid’ is en de groei van gemeentes komt vooral door kerkverlaters. We zijn zo erg als Laodicea geworden, dat we denken dat lauwheid normaal is. In de tijd van de eerste gemeente baden de apostelen bij moeilijkheden een cruciaal gebed, dat aan de basis ligt van het tweede deel van het boek. Het staat in Handelingen 4:24, 29-30, de gemeente bad of God, gelet op de bedreigingen, hen vrijmoedigheid wilde geven zijn woord te spreken, doordat Hij zijn hand zou uitstrekken tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van Jezus. Oftewel: bij een aanval, roep God aan en hij zal helpen.
    Het werk kan alleen doorgaan in de kracht van God. Met geld, organisatie, intelligentie en onderwijs komen we er niet. Als we niet de resultaten van de eerste gemeente zien, moeten we terug naar de Krachtbron. Net als bij Laodicea zegt Jezus nog steeds - tegen christenen! Niet tegen ongelovigen! - “zie ik sta aan de deur en ik klop…”
  • Aanlokkelijke nieuwigheden. Er zijn veel exotische nieuwigheden in de kerk, nieuwe openbaringen en theorieën over geestelijke strijd, het binden van demonen, het bevrijden van steden, nieuwe zalving etc. Maar deze methoden leveren niet de resultaten op die ze beloven en ze leiden af van het evangelie. Het gaat erom gewoon naar de Heer te gaan. De Bijbel leert niets over het binden van demonen of een nieuwe zalving. De naam van Jezus, de kracht van zijn bloed en het gelovige gebed hebben door de eeuwen heen hun kracht niet verloren. De hedendaagse slachtoffermentaliteit zorgt ervoor dat alles de schuld van een ander is, in bijzonder de duivel. Dat weerhoudt mensen verbroken te zijn en zonden te belijden - want ze kunnen er immers niets aan doen, het is de schuld van de duivel of hun omstandigheden.
    Meer in het bijzonder beandrukt Cymbala nog maar eens dat de Bijbel voldoende is. Preek geen dingen die niet in de Bijbel staan, het is geen saai boek dat wat pikanter moet worden gemaakt. Maar mensen duiken vaak niet onder in die bron die Gods woord is, ze huppelen hun hele leven eromheen, roepend dat God iets nieuws gedaan heeft. “De mensen zeggen dat de kerk vandaag groeit en zich uitbreidt. Ja, ze is nu 15 kilometer breed en ongeveer een halve centimeter diep.
  • De verlokking van marketing. Het “succes” van een kerk gaat vaak over dezelfde dingen: leden, gebouwen en geld. De nieuwe heilige drie-eenheid. In de Bijbel wordt niet over grootte van gemeentes gesproken, er wordt niet gezegd dat we zoveel mogelijk mensen moeten binnenhalen maar dat we gelovig, en met de vrijmoedigheid van de Heilige Geest, Gods boodschap moeten doorgeven. Dan bouwen we aan Gods kerk op Gods manier. We hebben niet de bevoegdheid om de boodschap van het evangelie aan te passen, ook niet als die niet “populair” is. Dat betekent dat we ook in onze contacten met gemeenteleden in liefde de waarheid moeten spreken en zonde zonde noemen, ook als dit mensen afstoot. Cymbala zegt het zo: “We willen wanhopig Gods wil doen, zodat we niet beschaamd staan als we op een dag voor Hem moeten verschijnen.” Onze gebruiksvriendelijkheid kan een dekmantel zijn voor vleselijkheid. Als we ons richten naar de reactie van de markt, doen we af aan de kracht van het evangelie. In 1 Korintiërs 3:13 staat dat ieders werk op een dag getoetst zal worden, en dan gaat het om de kwaliteit, niet om de kwantiteit. Als je goud, zilver en edelstenen wilt hebben, moet je er naar graven. Hout, hooi en stro liggen aan de oppervlakte en kosten geen inspanning en bovendien ziet het resultaat er wel aardig uit. Maar voor echt waardevolle zaken moet je zoeken en naar graven.
  • Een leer zonder kracht. Prediking en onderwijs zijn niet genoeg om de wereld voor Christus te winnen. Het is nodig dat God “die de verkondiging van zijn genade kracht bijzette door hen tekenen en wonderen te laten verrichten.” (Handelingen 14:3). De mensen krijgen belangstelling als ze zien dat God werkelijk mensen verandert en bevrijdt. Dat betekent ook dat we ons moeten uitstrekken naar de mensen die God nodig hebben - de minder aantrekkelijke mensen van de samenleving. Als we alleen maar onder elkaar Bijbelstudies houden, blijven we in een kringetje ronddraaien. Gods kracht kan dan niet openbaar worden, omdat we onszelf hebben afgesloten van de noodzaak ervan. De grootste wonderen gebeuren altijd daar waar de nood het hoogst is. En daar waar gebeden wordt. Het gaat niet om de correcte preek alleen. Het christendom is niet in eerste instantie een onderwijzende godsdienst. De kerk gaat op in de cultus van de spreker. Maar het onderwijzen van een gezonde leer wijst ons de weg naar God en het is ook een middel om onze emoties en uitbundigheid te begrenzen en in goede banen te leiden.
Het derde deel van het boek gaat over de toekomst. Wat doe je als je al langer meeloopt, als je veel geleerd hebt, gezien hebt en gehoord hebt, ervaringen hebt opgedaan en wijs bent geworden? Dan ben je in gevaar. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van het verhaal van Asa, de achterkleinzoon van Salomo wiens leven in 2 Kronieken 14-16 wordt beschreven. Asa, na tijden een goede koning, houdt grote opruiming in het rijk en God zegent hem. Hij weerstond de druk van de publieke opinie en zijn familie, maar koos radicaal voor God. God hielp hem ook een groot leger te verslaan. Maar vijfentwintig jaar later was Asa de noodzaak kwijtegeraakt God te zoeken en hij koos voor eigen oplossingen voor problemen. En daar maakte hij een fout, want: “De HEER laat immers voortdurend zijn ogen over de aarde rondgaan en biedt iedereen hulp die hem met heel zijn hart is toegedaan.” (2 Kronieken 16:9) want “wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond” (Hebreeën 11:6). Asa’s einde was ellendig, want de gesteldheid van zijn hart was niet gericht op God. De vraag is hoe wij omgaan met onze fouten: vertrouwen wij op God of kiezen we voor onze eigen plannen en slimheid?
God wil dat we de aanval van de vijand weerstaan, dat we het tegen hem opnemen in de naam van Christus. Als we dat doen, zal God ons steunen met alle middelen die Hij tot zijn beschikking heeft.

Wat ik overigens een prachtstuk vindt is hoe Cymbala roddel te lijf gaat. Alle nieuwe leden in zijn kerk krijgen de volgende opdracht: “Als u een ander gemeentelid ooit een onvriendelijk woord van kritiek hoort spreken of hoort roddelen, dan moet u die persoon onderbreken en zeggen: ‘Pardon… wie heeft u pijn gedaan? Wie heeft u genegeerd? Wie heeft u gekleineerd? Wie het ook is, we gaan naar hem toe en hij zal op zijn knieën zijn verontschuldigingen moeten aanbieden en daarna zullen we samen bidden en God zal de vrede in het lichaam herstellen. Maar we zullen niet toestaan dat u mensen bekritiseert die niet aanwezig zijn om zich te verdedigen.’ Nieuwe leden moeten dit soort dingen helpen oplossen, en wie er zelf loopt te kletsen wordt er ook mee geconfronteerd.” Het leidt tot een algemeen verlangen om met reine lippen en een rein hart voor de Heer te leven.

Aan het einde van het boek geeft Cymbala nog wat tips voor voorgangers, om de principes uit het boek toe te passen in de eigen situatie. Dat is het einde van een hartstochtelijk, gepassioneerd en ontroerend boek. Een meesterwerk, confronterend maar bemoedigend. Lees het!

sneuper

Jim Cymbala - Frisse wind, nieuw vuur. Uitgeverij Gideon, ISBN 9060678621. Bestellen kan hier.

woensdag, januari 11, 2006

Vrijwilligers mobiliseren – Bill Hybels

Dit boek van heel Hybels bespreekt een aantal principes van het werken met vrijwilligers, gebaseerd op de ervaringen in Willow Creek. De principes zijn niet zo heel erg ingewikkeld, maar eigenlijk beschamend eenvoudig. Dat is tegelijkertijd het knappe van boeken als deze en de kracht van veel zaken die uit Willow Creek komen: ze zijn heel toegankelijk en praktisch en kosten in feite maar een beperkte inspanning. Het gaat om handvatten die zonder veel moeite zijn toe te passen in je eigen leven of kerk. En dat is ook soms jammer aan dit soort boeken: het is heel erg oppervlakkig; echte intellectuele inspanning is niet nodig en de diepgang en theologische onderbouwing is beperkt. Maar voor elk boek is een plaats, dus ook voor dit boek.

Natuurlijk is het ook een typisch Amerikaans boek – er zullen niet zoveel Nederlandse kerken zijn met een parkeerplaatsonderhoudteam, een bediening van automonteurs of een basketbalteam. Maar dat geeft niet, want de principes zijn hetzelfde. En kinderwerk, koffie schenken en stoelen klaarzetten moet in de meeste Nederlandse kerken ook gebeuren.

Hybels heeft zijn betoog volgestopt met verhalen over en citaten uit e-mails van mensen die op een of andere manier als vrijwilliger betrokken zijn geweest bij het werk in een gemeente. Daardoor leest het boek snel en het ontroert ook, om te lezen hoe vervullend een bediening kan zijn. En dat is natuurlijk ook de bedoeling van Hybels: benadrukken dat actief zijn binnen de gemeente tot de kern van het christenleven behoort. De kerk is voorbestemd om in de eerste plaats een vrijwilligersorganisatie te zijn. De kracht is de kracht van iedereen, dat wil zeggen: God bouwt Zijn gemeente door iedereen, en niet door een select groepje. Iedereen heeft de mogelijkheid goede daden te doen met behulp van de zegeningen van God, zodat ze anderen tot zegen kunnen zijn.

Hybels begint de misvatting te weerleggen dat mensen vragen voor vrijwilligerswerk een ongewenste belasting is van drukbezette mensen en dat de kerk geen tijd van hen zou mogen vragen. Het tegenovergestelde is waar: uiteindelijk is er geen voldoening in drukke werkzaamheden en volle agenda’s. Maar mensen die God de kans geven hen te leiden naar de plek waar hij hen wil gebruiken, ontdekken enerzijds een ongelooflijk besef van voldoening en blijdschap en anderzijds dat zij door hun inzet de samenleving kunnen veranderen.

Vrijwilligerswerk heeft niet te maken met plicht, maar met plezier en voldoening. Dat dit vaak niet zo is, heeft onder meer te maken met het feit dat een bepaalde taak geen voldoening gaf, dat een visie ontbrak en waardering, dat de werklast veel te groot was of dat men op een positie zat die niet paste bij gaven en talenten. Dit betekent dat de leiding van de gemeente zich bewust moet zijn van de noodzaak en waarde van vrijwilligerswerk en zich steeds moet afvragen of er voldoende zorg is voor vrijwilligers, of de teams functioneren, of er voldoende geestelijke groei is, et cetera.

Wie voor het eerst vrijwilligerswerk gaat doen vraagt zich misschien af of het de moeite waard is: krijg ik het niet veel drukker zonder dat er een beloning tegenover staat? In de eerste plaats is er een Bijbels principe. De discipelen waren vrijwilligers en Jezus werkte in een team – niet alleen. In Matteüs 19:27 vraagt Petrus naar de beloning en Jezus belooft hen het honderdvoudige van wat zij hebben achtergelaten. In Johannes 13 staat het verhaal van de voetwassing, waarbij Jezus de nadruk legt op dienen. Paulus herhaalt dat in Filippenzen 2:3-8 en roept op Jezus te volgen en je kruis op te nemen. Radicale dienstbaarheid is de enige weg naar een leven in volheid. Dienstbaarheid richt de aandacht van je zelf weg en richt die op anderen.

Vrijwilligerswerk kan dan ook een heel sterk helend effect hebben, het kan een balsem zijn voor verborgen pijn. In zekere zin is vrijwilligerswerk een ruil die uitpakt in het voordeel van de vrijwilliger. Voorop staat dat gediend wordt uit gehoorzaamheid en dankbaarheid aan Christus, om de voortgang van het Koninkrijk te bevorderen en vanwege het welzijn van hen die gediend worden. Maar de weg van dienen ligt vaak bezaaid met beloningen, zoals herstel en genezing.

Vrijwilligerswerk sluit ook aan bij het principe van het priesterschap van alle gelovigen. Als we elkaars priesters zijn, dan behoren we voor elkaar te bidden, te bemoedigen, te waken, te treuren, te verblijden en te dienen. Of zoals in Efeziërs 4:12 staat: om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst. Zij die toegerust zijn heten vrijwilligers. De grootste fout die een kerk kan maken is dat priesterschap in handen te leggen van een aantal – spoedig overbelaste – beroepskrachten, terwijl de rest consumeert. De gemeente gaat vrucht dragen als allen meewerken. Vrijwilligers ontdekken dat ze een instrument van God zijn voor hoop, vergeving en genezing. Toerusters ontdekken dat mensen tot hun doel komen. De omgeving wordt gediend. God wordt geëerd omdat het Zijn plan is.

De beste manier om een goede bediening te vinden is experimenteren. Aan de ene kant valt veel te zeggen voor het gaan werken na het invullen van een gaventest en het ontdekken van specifieke talenten. Want ongericht aan het werk gaan leidt tot teleurstellingen, omdat je niet op de juiste plaats bent. Aan de andere kant kan het er toe leiden dat mensen passief zijn tot ze de perfecte taak hebben gevonden. Maar het is ook zo dat gaven zich niet zo makkelijk laten ontdekken. God laat gaven vaak zien wanneer men aan de slag gaat. Het beste is dus aan de slag te gaan met een bereidwillig hart bij een bediening die lijkt te passen, maar open te staan voor verandering. Hybels introduceerde daarom in zijn kerk het systeem van ‘proefritten’: bij elke taak is het mogelijk een keer een proefrit te maken. Er staan mensen in die taak klaar om iemand op te vangen, wegwijs te maken en te begeleiden. Een proefrit is dus een gedegen kennismaking en niet het langs de zijlijn een kijkje nemen: men doet al echt mee. Na de proefrit beantwoordt men vier vragen:
  • Had je het gevoel dat je zinvol bezig was?
  • Voelde je je na de proefrit emotioneel opgeladen of leeg?
  • Heb je genoten van het team en het samen optrekken?
  • Hoeveel tijd heb je beschikbaar?
Er is geen limiet aan het aantal proefritten, maar een passende bediening is veelal snel gevonden. Want iedereen heeft een passie, iets wat buitengewoon interesseert. Het gaat erom aansluiting van de door God gegeven geestelijke gaven bij die passie te vinden. Het kan ook heel goed iets totaal anders te doen dan het dagelijks werk dat verricht wordt. Maar vaak kunnen kerken goed gebruik maken van onder de leden aanwezige expertise vanuit een concreet beroep. Dat maximaal kunnen inzetten vereist dat leiders kunnen delegeren en verantwoordelijkheden durven af te staan. Ook kan het zijn dat God iemand roept voor iets waar hij of zij op het eerste gezicht geen affiniteit mee heeft. Het gaat erom dat mensen gehoorzaam zijn aan God en ontdekken dat Hij hen beter kent dan zijzelf. Dit alles zorgt ervoor dat de identiteit van de kerk aansluit bij de capaciteiten van de leden. Een mooie zin vind ik: “Ik garandeer u dat, wat voor bediening een lokale kerk ook opzet, iemand in die gemeenschap dringend behoefte heeft aan die bediening.” Negeer uw innerlijke roepstem niet. Geef God de kans tot u te spreken. Luister. Doe iets. Zet een stap. Probeer het maar.

Maar vrijwilligers moeten ook gevraagd worden. Ooit heeft iemand aan elke bestaande vrijwilliger gevraagd om iets te gaan doen, daarna startte het vrijwilligerswerk. Een vraag kan geformuleerd zijn in een uitdagende preek, die mensen ervan overtuigt dat ze niet langs de zijlijn moeten staan. Maar een vraag kan ook een specifieke nood zijn die aansluit bij iemands passie. Deze noden kunnen breed in de kerk bekend worden gemaakt.

De persoonlijke benadering werkt echter het beste: vrijwilligers die vrijwilligers vragen. De leiding van de kerk moet daarin het voorbeeld geven. Mensen met wie we een relatie hebben opgebouwd zijn veel toegankelijker om vrijwilligerswerk te gaan doen.

Deze vrijwilligers-vragen-vrijwilligers-benadering kent de volgende onderdelen:
  • de visie presenteren in een gesprek onder vier ogen. Dit kan het beste door vrijwilligers zelf gebeuren die uitleggen welke bevrediging de specifieke taak geeft en hoe deze bijdraagt aan de groei van de gemeente. Het is verstandig niet meteen te vragen dat iemand zich voor langere tijd gaat binden, maar ook al doet hij of zij een proefrit, dan nog is het belangrijk de visie te presenteren. Dan pas weet iemand of het aansluit bij zijn eigen passie en gaven of een latente vraag of behoefte beantwoordt.
  • geef mensen de tijd om een beslissing te nemen. Blijf de vraag wel herhalen en geef er een specifieke taakomschrijving bij zodat duidelijk is wat er verwacht wordt.
  • houd een nabespreking. Het gaat immers niet om het opvullen van lege plekken, maar om het begeleiden van iemands geestelijke groei en het laten ontdekken van geestelijke gaven en passies. In de nabespreking komen de punten aan de orde die al bij “de proefrit” zijn besproken.

Bij het ontwikkelen van een cultuur van vrijwilligerswerk zijn de volgende lessen van belang:
  • een nieuwe vrijwilliger is een kwetsbare vrijwilliger. Men is kwetsbaar voor ontmoediging en desillusie. Eerste ervaringen in vrijwilligerswerk kunnen de houding in de rest van iemands leven bepalen. Passiviteit is vaak niet een kwestie van te weinig toewijding, maar van een ervaring van falen. De oplossing is simpel: vraag ernaar. Schrijf een briefje. Laat iemand zijn ervaringen vertellen. En doe dat ook bij oudgedienden. Vraag hen of ze hulp nodig hebben.
  • de eenvoudigste weg om een vrijwilliger te laten stranden is zijn of haar tijd verknoeien. Dit is vooral van belang voor coördinatoren van vrijwilligerswerk. Het kan zijn dat een vrijwilliger zich inzet, maar eigenlijk niet nodig blijkt te zijn. Of hij wacht te vergeefs want iedereen is te laat. Maar wat ook kan is dat de verantwoordelijkheden die iemand krijgt veel te groot zijn en niet aansluiten bij zijn ervaring en bekwaamheden. Ook hier is de oplossing: nabespreken, vragen, luisteren. En voor ogen houden dat het gaat om de begeleiding van iemands geestelijke groei en niet om het opvullen van plaatsen.
  • dienaren moeten telkens weer horen dat hun werk niet vergeefs is. Vrijwilligers moeten het besef hebben dat hun inzet nooit vergeefs is, ook al is die onzichtbaar (Matteüs 6:4, 1 Korintiërs 15:58). Vrijwilligers moeten hier steeds aan herinnerd worden. Er moet een sfeer van bemoediging ontstaan, van gerichte, structurele aandacht. Kijk werkers van tijd tot tijd in de ogen en herinner ze eraan dat ze belangrijk zijn.
Sommige vrijwilligers dienen de kerk heel erg lang, soms tientallen jaren. Waar halen ze de energie vandaan? Belangrijk is dat de bediening(en) langzamerhand op één lijn komt met de geestelijke gaven en passies van iemand. Belangrijk is verder dat er een gemeenschap is waarbinnen iemand dient, er zijn er maar weinig die het volhouden als individu te dienen. Deze gemeenschap, of team, kan de kracht verlenen om te blijven dienen door het samen delen en verwerken van wat er wordt gedaan. Hybels noemt nog een paar punten:
  • als we zien dat mensen door onze bediening veranderen, zal dat ons aansporen tot nog grotere dienstbaarheid (3 Johannes 4, 1 Tessalonicenzen 3:8). Het is belangrijk te zien dat een doopdienst niet gehouden had kunnen worden zonder het zaaiwerk en de praktische voorbereidingen van talloze vrijwilligers in de kerk.
  • langdurige dienstbaarheid vereist voldoende aandacht voor het persoonlijk welzijn. Het misverstand hierbij is “hoe drukker, hoe heiliger”. Mensen branden liever op dan dat ze vastroesten, en het eerste gebeurt helaas ook vaak. Er is een verschil tussen zelfverloochening en zelfvernietiging. Zelfverloochening is het afzweren van wat God niet aanstaat, zoals zonde, egoïsme en zelfbedrog. Zelfvernietiging is het afzweren van zaken waarvan God niet wil dat ze afgezworen worden, zoals oprechte behoeften, gezonde activiteiten en opbouwende relaties buiten de bediening of kerk. Het leven van een dienaar is geen sprint, maar een marathon en het tempo moet worden aangepast aan de noden van het huwelijk, gezinsleven en een gezonde levensstijl. Zelfverzorging is noodzakelijk.
  • langdurige dienstbaarheid vloeit voort uit geestelijke volheid. Dienstbaarheid heeft de juiste brandstof nodig. Als de geestelijke drijfveren schuldgevoelens zijn of een poging God gunstig te stemmen of indruk te maken, wordt het een uitputtingsslag. Oprechte en sterke dienstbaarheid moet voortvloeien uit een ononderbroken, dagelijkse ervaring van Gods nabijheid en liefde, door geestelijke disciplines als stille tijd en na te denken over Gods woord.
Het afsluitende hoofdstuk wordt besteed aan het benadrukken van het belang om goede daden te doen (Hebreeën 10:24, Matteüs 5:16): spoor elkaar aan het goede te doen, doe het goede zonder ophouden. Denkt u dat in deze wereld vol nood en ellende één persoon niets kan betekenen? Het tegendeel is waar; we krijgen elke dag de gelegenheid om een wereld te creëren die meer in overeenstemming is met de waarden die ons dierbaar zijn. Voor goede daden is één ding onmisbaar: een bereidwillige vrijwilliger.

De slotzin van Hybels is: ik ben er van overtuigd dat ergens een goede daad ligt te wachten om door u te worden verricht. Amen!

Sneuper

Bill Hybels - Vrijwilligers mobiliseren. Uitgeverij Gideon, ISBN 90-6067-246-1